‘Ik ben nog nooit op deze afdeling geweest’, merkt hoofdverpleegkundige Peter Sluyter op als hij de kamer van Marcel Levi op de tweede verdieping van het amc binnenstapt. ‘Echt niet?’ reageert Levi verbaasd. Vroeger moest je aanbellen om bij de raad van bestuur te komen waar Levi sinds 2011 voorzitter van is. Tegenwoordig kan iedereen zo naar binnen.

Beide mannen, gedreven professionals, werkten samen in de tijd dat Levi nog gewoon internist was. Ze begonnen in het Binnengasthuis, toen er nauwelijks druk op de medische zorg lag en de kosten nog niet de pan uit rezen. Artsen en patiënten hadden een hechtere band, men was nog niet uren bezig met het invullen van elektronische patiëntendossiers. Daartegenover staat dat er nu medisch gezien veel meer kan: patiënten met gecompliceerde aandoeningen die vroeger zouden sterven blijven nu vaker in leven, zeker in een gespecialiseerd ziekenhuis als het amc.

‘Ik hou vaak een praatje en dan laat ik een foto zien uit het Binnengasthuis’, vertelt Levi. ‘Je ziet het grote aantal mensen dat toen op een zaal lag, maar bovendien merk je op dat de meeste patiënten er helemaal niet ziek uitzien. Vroeger lag je voor een maagzweer zes weken in het ziekenhuis, tegenwoordig krijg je een pilletje van de huisarts en is de klacht na drie dagen over. Patiënten die nu in het ziekenhuis liggen, zijn vaak heel erg ziek. Maar zodra het laatste infuus eruit is getrokken kun je gaan. Dat bed is direct nodig voor de volgende. Daar is niet iedereen blij mee. De patiënt wil vaak nog niet naar huis omdat hij zich niet goed voelt. Dan zeg ik: “Nee, u bent ook nog niet helemaal beter, maar dat is geen reden om u in het ziekenhuis te houden. U kunt thuis net zo goed herstellen.”’

In een ziekenhuis ben je niet veiliger dan thuis, meent Levi, die, omdat hij voeling wil houden met de praktijk, nog wekelijks polikliniek doet en regelmatig een weekenddienst draait. ‘Hier vallen patiënten uit bed omdat ze ’s nachts niet precies weten waar ze zijn. In het ziekenhuis hebben ze een infuus of een katheter waar ze soms aan blijven hangen en kunnen ze een bacterie oplopen. Soms is het de dokter die een patiënt voor iets kleins hier wil houden, bijvoorbeeld omdat het kaliumgehalte nog niet goed is. Dat vind ik flauwekul, thuis is zijn kalium waarschijnlijk het hele jaar niet goed. Als je elke dag een glas tomatensap of druivensap drinkt, heb je die pillen helemaal niet nodig.’

Verpleegkundige Sluyter zet een kanttekening bij de steeds kortere opnames. ‘Nu is alles veel zakelijker. Voor ons is het de kunst om het menselijke aspect erin te houden. Je moet geen gezondheidsfabriek worden waarbij je in rap tempo wat handelingen verricht in de hoop iemand zo snel mogelijk naar huis te krijgen.’

Levi weet nog hoe het er vijftien jaar geleden aan toeging: ‘Toen lagen hier regelmatig mensen zonder een dak boven hun hoofd. Als ze met ontslag moesten, zei de verpleging dat dat niet kon omdat ze geen huis hadden. “Maar de man kwam ook van nergens”, wierp ik dan tegen, “dat probleem gaan we hier niet oplossen.” Mensen die in de gezondheidszorg werken nemen de verantwoordelijkheid voor een ander zo enorm over.’

Is dat altijd zo geweest?

Levi: ‘Ja, maar vroeger was de druk minder.’

Sluyter mijmert: ‘Met Kerst nam je alle zwervers op. Die genoten bij ons van het kerstdiner en daarna gingen ze weer de straat op.’

Levi: ‘Toen ik mijn assistentschap deed, lag hier iedere oud en nieuw dezelfde mevrouw in hetzelfde bed. Vanaf die plek kon ze het vuurwerk zo mooi zien.’

Sluyter: ‘Zulke momenten waren voor ons ook leuk!’

Levi, peinzend: ‘Wat dat betreft is de zorg erg verzakelijkt. Geld is waanzinnig dominant geworden. Er wordt constant gekeken naar productiviteit en doelmatigheid. Die verzakelijking is daar een gevolg van.’

De afdeling transfer, die thuishulp moet regelen als patiënten ontslagen worden, voelt ook de druk van de verzakelijking. Ze vertelden zelfs over een patiënt die vanaf de operatietafel direct naar huis moest. Volgens Levi hoeft dat geen probleem te zijn: ‘Als de patiënt zo ver is, is dat toch prima? Waarom niet?’

Daar wordt verschillend over gedacht.

Een beetje ongeduldig: ‘Ja maar mensen denken zo traditioneel. Thuis kun je toch ook in bed liggen en verzorgd worden.’ Maar, erkent Levi, een korte opnameduur maakt het soms lastig om thuiszorg op tijd te regelen. ‘Als de wijkverpleging niet komt opdagen, is de patiënt binnen een dag weer hier. Er zijn inderdaad heropnames als gevolg van de korte opnameduur, dat hebben we te accepteren.’

De enorme vooruitgang van de medische wetenschap heeft superspecialisten voortgebracht, met soms versnippering in de zorg tot gevolg. Levi: ‘Dokters die alleen nog maar naar de onderkant van de linkerlong kunnen kijken en helemaal vergeten dat daar ook nog een patiënt omheen zit met een hart en met nieren en een brein. En familie en een heel leven. Die integrale kijk dreigt te verdwijnen met al die superspecialisten. Ik vind het fantastisch dat er mensen zijn die alles van de nier weten, maar laten ze in godsnaam de rest van het lichaam er ook een beetje bij doen. Zodat als een patiënt suikerziekte heeft er niet meteen een suikerdokter bij hoeft te komen. Voor je het weet heb je zes dokters om je heen verzameld en die moeten dan met elkaar overleggen. Dat lukt dus niet.’

Sluyter signaleert hetzelfde: ‘Die algemene interne geneeskunde is aan het verdwijnen, dat moeten we zien te voorkomen. Dat zou doodzonde zijn.’

‘Er zijn inderdaad her­opnames als gevolg van de korte opnameduur, dat hebben we te accepteren’

Levi haalde een paar jaar geleden het nieuws met zijn opvatting dat het doorzetten van een behandeling niet altijd in het belang van de patiënt is. Hij wilde dat artsen en verpleging vaker over de kwaliteit van leven zouden praten. Onderling, maar ook met hun patiënten. Hij begint over de 82-jarige mevrouw Hendriks (zie de reportage hiervoor) die van alles mankeerde en deze keer werd opgenomen met een infectie. Men vermoedde dat haar slechte gebit daarvan de oorzaak was. De dokter wilde daarom al haar tanden en kiezen laten trekken, mevrouw Hendriks verzette zich hevig tegen deze ingreep.

‘Deze patiënte had groot gelijk’, vindt Levi. ‘In de eerste plaats is het medisch boterzacht om te beweren dat haar slechte gebit de oorzaak van de infectie was, want daar tref je altijd streptokokken aan. Maar belangrijker is dat het haar volste recht was om haar tanden te willen houden, de eventuele consequenties, een ontsteking op haar hartklep, waren haar verteld.’ Het feit dat mevrouw Hendriks af en toe in de war was, maakt volgens Levi geen verschil. ‘Als de dokter de situatie een paar keer goed heeft uitgelegd en de patiënte blijft bij haar standpunt, zal geen Tuchtcollege je ooit iets verwijten. Soms zijn artsen te protectionistisch, een beetje van: u moet doen wat wij zeggen, anders bellen we de psychiater. Dat is toch raar.’

Dit zijn ook moeilijke situaties voor artsen…

Levi ziet dat anders: ‘Als je gespecialiseerd bent in streptokokken en ontstoken hartkleppen en je ziet iemand met een lage kwaliteit van leven, dan kun je ook denken: wat kan mij die hartklep schelen. De patiënte gaat over niet al te lange tijd toch dood, dan telt kwaliteit van leven en moet je niet over die tanden blijven zeuren.’

Wat me opviel is dat patiënten vaak niet weten wie hun dokter is.

Levi: ‘Dat realiseer ik me, daarom is het ook zo belangrijk dat de dokter zichtbaar aanwezig is op de afdeling en niet in een kamertje achteraf gaat zitten. Uit de computer komen alleen maar getallen en dat is zeker niet het enige waar je op af moet gaan. Als een patiënt met een longontsteking zegt dat hij zich zoveel beter voelt en de koorts bijna weg is, dan weet ik genoeg. De bloedwaarden interesseren me dan nauwelijks, als je daar alleen naar kijkt, neem je heel malle beslissingen.’

Is dit een pleidooi voor meer intermenselijk contact?

Levi: ‘Geneeskunde is niet alleen technisch vaststellen wat iemand mankeert. In een gesprek kom je vaak veel te weten. Jonge dokters zijn vaak bang om het fout te doen, maar ze vrezen ook de mondige patiënt die alles wil weten. Ze zijn bang voor een klacht. Elke patiënt vraagt hoe lang hij moet blijven en elke arts-assistent zegt: “Dat weten we niet!” Terwijl bekend is dat een opname voor een longontsteking gemiddeld 3,3 dagen is. Als ik ernaast sta, vraag ik: “Waarom zeg je niet ongeveer drie dagen, maar het kan langer duren, dan is iedereen blij.”’

’s Middags zit iedereen achter een computer eindeloos lijstjes in te vullen.

Levi knikt: ‘Het is een strijd. We zitten nu in de spagaat dat Peter en de verpleging al die lijstjes over kwaliteit en veiligheid moeten invullen terwijl dat ten koste gaat van het contact met de patiënt. Ik erken dat daar een waanzinnige spanning zit.’

Sluyter: ‘Het moet, dat zijn de regels, je bent verplicht als ziekenhuis tot in detail verantwoording af te leggen. Het risico is dat je in controlesystemen verzandt.’

Levi: ‘Mijn droom is een verpleger met een iPad aan het bed die samen met de patiënt de lijstjes invult. Dat is efficiënt en zo heeft de patiënt het idee dat hij weer eens een mens spreekt. Ik heb voorgesteld iedereen een iPad te geven, maar dan moet het netwerk worden uitgebreid en alles bij elkaar kost het tonnen. Dat geld heb ik helaas niet.’

U hebt laatst in Medisch Contact gezegd dat artsen tijdens de visite meer aandacht aan de patiënt moeten geven.

Levi: ‘Op de meeste afdelingen wordt nauwelijks nog visite gelopen, artsen gaan in een kamertje achter de computer zitten en daar vullen ze alles in. Daarna zoeven ze met z’n allen langs bij mevrouw Jansen die plat op bed ligt en de rest staat eromheen en kijkt op haar neer. Ik denk dat het beter is om de patiënt op de gang even door te nemen en dan naar binnen te gaan.’ Met nadruk: ‘En dan gaan zitten. Arts en patiënt moeten op gelijke ooghoogte zijn.’

Op de afdeling van Sluyter wordt al zo gewerkt, net als op chirurgie. Sluyter wil de artsen in opleiding tijdens het bespreken van de patiënten in zicht houden: ‘Zo kan ik van de een naar de ander hoppen. Ik zie er ook op toe dat het bespreken van de patiënt niet blijft steken bij het opnoemen van de temperatuur of de hoogte van de bloeddruk. Het overleg moet voldoende diepgang hebben. Er moet op iedere afdeling iemand zijn die de rode lijn van elke patiënt kent. Dat helpt enorm.’

Levi: ‘Hoofdverpleegkundigen moeten tegenwoordig ook al managers zijn en functioneringsgesprekken voeren, terwijl het fundament toch een goede patiëntenzorg is.’


Lees deze week in De Groene Amsterdammer ook het verhaal van Margalith Kleijwegt over afdeling F6 Noord in het AMC, ook wel bekend als ‘het afvoerputje’ in de zorg. Er liggen patiënten met ingewikkelde aandoeningen. Verpleegkundigen en artsen vechten voor de menselijke maat. Lees verder

Beeld: Peter Sluyter (l) en Marcel Levi