Demonstratie tegen Salman Rushdie in Teheran in 1989 © Mohsen Shandiz / Sygma / Getty Images

De moordaanslag op Salman Rushdie vorig jaar augustus haalde bij ons vele herinneringen naar boven. Wij behoren niet tot de generatie die de fatwa van Khomeini in 1989 bewust meemaakte. In de jaren negentig, toen we jong waren in Syrië, wekte het verbod op De duivelsverzen bij ons juist het verlangen op om de roman te lezen.

Met veel moeite konden we een Arabisch exemplaar bemachtigen – het werd uitgewisseld tussen kennissen en vrienden alsof het een geheime politieke publicatie was tegen een onderdrukkend regime. Het was slecht gedrukt, versleten, veel woorden waren vervaagd door de vele vingers die het boek in handen hadden gehad. Natuurlijk werd noch de vertaler noch de uitgever vermeld, misschien omdat ze bang waren om vermoord te worden. Het is zeer waarschijnlijk dat het boek niet van een officiële uitgeverij afkomstig was.

We hielden niet van de roman toen we hem lazen; het verhaal vonden we onsamenhangend en we begrepen niet wat Rushdie ermee wilde zeggen. Later, nadat we de Syrische filosoof en Erasmusprijs-winnaar Sadiq Jalal al-Azm over De duivelsverzen lazen, kwamen we erachter dat het gebrek in de vertaling zat, die niet trouw was aan de oorspronkelijke tekst. Veel pagina’s van de originele roman waren niet vertaald, vooral de passages over de profeet Mohammed. De ironie is dat deze vertaling, hoogstwaarschijnlijk geproduceerd in Damascus, tot op heden de enige vertaling in het Arabisch is. Aangezien de roman verboden is in Arabische landen blijft het de enige optie voor degenen die de roman in het Arabisch willen lezen.

Er zit meer dan dertig jaar tussen Khomeini’s fatwa uit 1989 en de recente moordaanslag op Rushdie. Net als na de fatwa wordt door Arabische intellectuelen opnieuw druk gediscussieerd over Rushdie. Maar het debat is nu anders, aangezien het niet langer alleen de intellectuelen zijn die iets te zeggen hebben over Rushdie, maar ook het Arabische publiek, waarvan de stem luider klinkt dan voorheen. De meeste discussies worden nu gevoerd op sociale media, met name Facebook – niet in kranten of op journalistieke sites. Sociale media hebben het informatiemonopolie van overheden en religieuze autoriteiten in de Arabische wereld doorbroken en maken het voor iedereen mogelijk om informatie te delen en een mening te geven.

Aan het begin van de Arabische Lente speelde Facebook een grote rol bij het neerhalen van dictatoriale regimes in Tunesië en Egypte – demonstranten gebruikten het platform om tegenkrachten te mobiliseren. In dat geval wordt de rol van Facebook en andere sociale media als positief beschouwd, in het geval van Rushdie komt de andere kant naar voren.

Ondanks de verbale aanwezigheid van mensen die aan de kaak stelden welk gruwelijk onrecht Rushdie was aangedaan, was de stem van de andere partij luider, variërend van hem nog eens beschuldigen van afvalligheid, het uiten van puur geluk dat iemand hem nu te grazen had genomen, tot het ronduit verdedigen van zijn aanvaller. Intellectuelen die het voor Rushdie wilden opnemen, werden in de verdediging gedrukt – of ze vertrokken maar van de sociale-mediaplatformen, niet opgewassen tegen de censuur die het publiek hun oplegde.

Voor Arabische intellectuelen was de controverse rond De duivelsverzen iets nieuws. Het was de eerste keer dat een literair werk dat de islam, het Westen en India combineerde, zo’n wereldwijde reactie uitlokte. Arabische intellectuelen zagen deze gebeurtenis als een teken van een reeks wereldwijde transformaties. Er verscheen een nieuwe wereldorde aan de horizon, veroorzaakt door de crisis waar de Sovjet-Unie destijds in verkeerde. In zijn boek The Mental Taboo: Salman Rushdie and the Truth Within Literature (1992) wees Al-Azm erop dat er een ‘eenheidsproces voor de hedendaagse wereld’ aan de horizon opdoemde, niet alleen op commercieel, economisch en communicatief niveau, maar ook op intellectueel vlak.

‘Het erfgoed van moslims wordt geschonden met onwetendheid, honger en gevangenissen’

In de roman van Rushdie verdwalen mensen uit het Zuiden in de labyrinten van het Mondiale Noorden. Uiteindelijk keert de hoofdpersoon het Noorden de rug toe en verzoent hij zich met het Zuiden. Dit was veelzeggend. Voorheen kwamen trends altijd uit het Noorden. Oosterlingen of zuiderlingen volgden en werden erdoor beïnvloed. In de dagen van het imperialisme verenigde de wereld zich als centrum en periferie, en werd alles naar de periferie geëxporteerd. Al-Azm vroeg zich af: is er een wereld op komst die zich niet alleen politiek en economisch, maar ook intellectueel zal verenigen?

De botsende werelden die Rushdie tot zijn literaire landschap maakte, waren voor Arabische intellectuelen geen onbekend terrein. Er werd over deze onderwerpen al langer gediscussieerd, ook al was het een mijnenveld om een kritische mening te bezitten, een mening die afweek van die van de religieuze autoriteiten. Schrijvers die volhardden in hun onderzoek naar gevoelige onderwerpen, met name met betrekking tot religie, konden worden bedreigd, gevangengezet of vermoord. Sommige intellectuelen vonden het hun plicht om Rushdie te verdedigen, omdat de beschuldiging van godslastering en de doodsbedreigingen door fundamentalistische islamitische stromingen ook een groot aantal van hen had getroffen.

Bijvoorbeeld Sadiq Jalal al-Azm zelf, die na de publicatie van zijn boek Kritiek van het religieuze denken (1969) werd berecht en gevangengezet. In 1987 werden de linkse Libanese intellectuelen Hussein Mroueh en Mahdi Amel vermoord. Hezbollah en verwante groeperingen werden verdacht van het beramen van de moorden. In 1989, hetzelfde jaar van Khomeini’s fatwa, vaardigden de Egyptische sjeiks Omar Abdel-Rahman en Abdel-Hamid Kishk fatwa’s uit vanwege godslastering door de enige Arabische Nobelprijs-winnaar voor literatuur, Naguib Mahfouz. Deze fatwa’s dankte Mahfouz aan zijn roman Kinderen van Gabalawi.

Khomeini’s fatwa tegen Rushdie versterkte deze extremistische tendensen, die samen met de repressieve inlichtingendiensten van de Arabische regimes een steeds grotere stempel drukten op het culturele en intellectuele leven in de Arabische wereld. Na de fatwa werden steeds meer Arabische intellectuelen het doelwit van de islamisten en de regimes – door voor Rushdie op te komen, kwamen ze in feite voor zichzelf op.

Het betekent niet dat alle Arabische intellectuelen dezelfde positie innamen ten aanzien van Rushdie. Hun posities varieerden al naar gelang hun ideologische grillen en hun culturele, politieke en sociale voorkeuren. Bovendien speelde de discussie overwegend binnen de intellectuele elites die contact hadden met het Westen. Het grote publiek stond hierbij aan de zijlijn. De roman was destijds nog niet in het Arabisch vertaald. De (gebrekkige) vertaling kwam pas later en moest bovendien in het geheim worden verspreid. Bovendien werd de pers grotendeels gecontroleerd door de heersende regimes en waren internet en satellietzenders in die tijd in de meeste Arabische landen niet toegestaan. Het merendeel van de Arabische intellectuelen baseerde zijn standpunten over Rushdie op informatie uit tweede of derde hand.

De jongeren die vorig jaar verheugd reageerden op de aanslag op Rushdie hebben, allereerst, te vroeg gejuicht. Hoewel hij nog te zwak is om een promotietour te doen, verscheen deze week zijn nieuwste roman, Victory City. Die jongeren hebben de publicatie van en de rellen rond De duivelsverzen niet bewust meegemaakt. Ze reageren vanuit religieuze overtuigingen, of ze reageren ingegeven door hun sociale, culturele en politieke achtergrond. Het Midden-Oosten waarin zij opgroeiden is getuige geweest van snelle, levensgrote veranderingen – politiek, sociaal, moreel en economisch, zoals de Amerikaanse bezetting van Irak en de revoluties van de Arabische Lente. Het Westen is onderdeel geworden van het sociale en intellectuele leven van de Arabieren. Voor sommigen staat het Westen symbool voor moderniteit en democratie, terwijl anderen bij het Westen vooral denken aan kolonialisme of de kruistochten tegen de islam.

De Arabische intellectuele cultuur leed altijd onder de taboes religie, gender en politiek; dit gaat voort

Wie het Westen associeerde met kruistochten zag zijn mening verwoord door de Iraakse marxistische schrijver Hadi Al-Alawi, die ten tijde van de fatwa geloofde dat Rushdie, bewust of onbewust, onderdeel was van een westerse agenda die erop gericht was Arabieren in diskrediet te brengen. Deze agenda omvat een ‘geprogrammeerd plan om de Arabieren tot nul in de geschiedenis te reduceren’. De Arabier, in de roman van Rushdie, ‘is slechts geschikt voor drie taken: pooier zijn in een bordeel, barman, of in het beste geval een bediende in een hotel’.

Hadi Al-Alawi leidde dit af uit twee scènes in de roman. Ten eerste is er de seksuele obsceniteit (in de ogen van Al-Alawi) van belangrijke historische figuren in de islamitische geschiedenis, zoals de profeet Mohammed en zijn vrouwen, én van zijn tegenstanders, zoals Abu Sufyan. Ten tweede, doordat Rushdie met zijn beschrijving van een van de problematische figuren in de islamitische geschiedenis, Salman Al-Farisi, een kompaan van de profeet, zou suggereren dat Perzen superieur zijn aan Arabieren.

Rushdie verkocht zijn ziel en cultuur, stelde de prominente Egyptische journalist Ahmed Bahaa El-Din. Om geaccepteerd te worden door de Engelse samenleving moest Rushdie afstand doen van zijn verleden en zijn afkomst. De Libanese schrijver Radwan Al-Sayed liet een vergelijkbare mening horen: de steun van het Westen voor Rushdie had volgens hem niets te maken met het beschermen van de vrijheid van meningsuiting en mensenrechten – het Westen steunde Rushdie juist omdat hij de westerse visie op het Oosten verwoordt. Al-Sayed geloofde dat ‘de mode in het Europese en Amerikaanse Westen vandaag de dag de campagne is tegen de islam in naam van het fundamentalisme, en de campagne tegen de Arabieren in naam van de islam’.

Al-Sayed herhaalde zijn mening na de recente moordaanslag op Rushdie. Wel vond hij Khomeini’s fatwa onverstandig omdat deze ‘geen rekening houdt met de negatieve effecten op moslims in het Westen’.

Er waren ook Arabische intellectuelen die Rushdie’s roman aanvielen, maar de schrijver zelf in bescherming namen. Een voorbeeld is het manifest van een groep Syrische en Arabische intellectuelen en kunstenaars in Damascus in 1989. Het manifest begon met de vermelding dat ‘duistere krachten boeken verbranden en iedereen doden die boeken heeft geschreven die ze niet leuk vinden’, en dat deze mensen ‘zichzelf positioneren als Gods vertegenwoordigers’ die God exploiteren om ‘onwetendheid te vergroten om hun posities te versterken’ en om hun sociale en politieke belangen te bevorderen.

Het manifest plaatste vraagtekens bij de bedoelingen van degenen die ‘geen bedreiging voor moslims zien behalve het boek van Salman Rushdie, terwijl ze geen vinger opheffen als ze zien dat het erfgoed van moslims elk uur wordt geschonden met onwetendheid, honger, gevangenissen, analfabetisme en dat de menselijke waardigheid wordt vertrapt door de schoenen van heersers in elk islamitisch land’. Met andere woorden: Rushdie was een bliksemafleider, zodat mensen in het Midden-Oosten niet keken naar hoe slecht het in hun eigen landen ging.

De Arabier, bij Rushdie, ‘is geschikt voor: pooier in een bordeel, barman, of bediende in een hotel’

Voor Sadiq Jalal Al-Azm vormde de zaak-Rushdie een onthullende test voor intellectuelen in het Oosten en het Westen. Toen hij in 1989 terugkeerde naar Damascus na een bezoek aan de Verenigde Staten en Europa was hij verrast door de verwarring en aarzeling van Arabische schrijvers. Auteurs die het recht van de schrijver op leven en vrijheid altijd hadden verdedigd, religieus terrorisme hadden aangevochten en de begrafenissen van de vermoorde Hussein Mroueh en Mahdi Amel hadden bijgewoond, bleven in het geval van Rushdie stil, vielen de schrijver aan en verdedigden hem niet.

In zijn boeken bekritiseert Al-Azm degenen die doen alsof Rushdie ‘veeleer een wetenschapper en historicus [is] dan een schrijver en romanschrijver’ en hem beschuldigden van liegen, verdraaien en vervalsen van de werkelijkheid en feiten. Het werk van een historicus of wetenschapper is gebaseerd op feiten, terwijl de wereld van kunst en literatuur draait om creativiteit en verbeeldingskracht, benadrukt Al-Azm.

Wat het Westen betreft, vindt Al-Azm de positie van een groot deel van de politici en intellectuelen schandalig. Het Britse besluit om Rushdie te beschermen na de fatwa is het minste wat een land dat zichzelf respecteert en zijn soevereiniteit verdedigt, kan doen. Al-Azm citeert in zijn boeken veel uitspraken van westerse intellectuelen die de roman van Rushdie veroordelen. De breuklijn in de kwestie-Rushdie loopt volgens Al-Azm niet tussen Oost en West, of tussen de islamitische wereld en Europa, maar dwars door de samenlevingen in het Oosten en Westen.

Natuurlijk zijn er westerse intellectuelen die de negatieve houding van sommige westerse elites tegenover Rushdie’s roman hebben veroordeeld. Zoals de Duitse schrijver Günter Grass en de Duitse filosoof Günther Anders, die in 1989 hun lidmaatschap van de Berlijnse Academie voor Beeldende Kunsten opzegden omdat de Academie weigerde een zaal ter beschikking te stellen voor een solidariteitsbijeenkomst voor Rushdie. Milan Kundera vond het meest trieste in het verhaal van Rushdie niet de fatwa van Khomeini, maar het onvermogen van Europa om de romankunst, de meest Europese kunst, te verdedigen. Kundera meende dat met ‘de criminalisering van De duivelsverzen de kunst van de roman zelf werd gecriminaliseerd’.

Na de moordaanslag op Rushdie vorig jaar verschenen in de Arabische wereld geen verdedigingen die vergelijkbaar zijn met het Damascus-manifest van 1989. Er zijn verdedigers van Rushdie’s recht op leven en vrijheid, maar het afwijzen van obscurantisme, terrorisme en IS-ideologie, zeker wanneer deze wordt uitgedragen in leidende kringen en zelfs individuen in het soennitische of sjiitische islamitische milieu, is een moedige daad geworden.

Door de geschiedenis heen heeft de Arabische intellectuele cultuur te lijden gehad onder de taboes: religie, gender en politiek. Dit lijden duurt voort, ondanks de communicatierevolutie – of misschien zelfs dankzij. De hoop was dat sociale media de echte publieke omgeving zouden zijn die discussies of debatten zou bevorderen over hoe een open en democratische samenleving op te bouwen, juist omdat de Arabische religieuze regimes en autoriteiten zo’n vrije omgeving niet toestaan. Even leek dat ook zo te werken. Arabische intellectuelen die andere ideeën hebben dan de mainstream konden vanaf het begin profiteren van de communicatierevolutie om hun ideeën te verspreiden buiten het gezag van die drie taboes. Ze kunnen bijvoorbeeld onder pseudoniem schrijven wat ze willen, en wat ze schrijven bereikt een groot aantal mensen.

Maar het zijn de islamisten die uiteindelijk het meest hebben geprofiteerd van de communicatierevolutie: sociale media zijn een nieuwe arena geworden om hun taboes op te leggen en tegelijk hun volgers te mobiliseren tegen iedereen die deze taboes schendt. De rekrutering van strijders door IS via sociale media is een duidelijk voorbeeld. Facebook-pagina’s worden gebruikt om de woorden van degenen die het niet eens zijn met de heersende orde te verdraaien, de cultuur van gewelddadig extremisme en pesten te verspreiden en de waardigheid van individuen te schaden. Sociale media zijn een controlemechanisme geworden.

Sadiq Al-Azm stelde voor om de Arabische verbodsmentaliteit te beperken en de vrijheid van meningsuiting en het recht op leven te benadrukken. Gezien de groeiende cultuur van het verbod, en de afschaffing van alles en iedereen die een andere mening is toegedaan, waarvan de moordaanslag op Rushdie een van de uitingen was, zou het effectiever zijn om het voorstel van Al-Azm uit te breiden naar een wereldwijde erecode. Pas dan kunnen we een mondiaal front vormen om de vrijheid van denken en het leven van intellectuelen te verdedigen.

Victoriestad, de Nederlandse vertaling van de nieuwe roman van Salman Rushdie, verscheen deze week bij Pluim. Iyad Abdallah studeerde filosofie in Syrië en Parijs. Hij schrijft voor Arabische en Europese kranten, tijdschriften en websites zoals der Freitag. Somer Al Abdallah is freelance journalist voor onder meer de Volkskrant en Trouw, en is redacteur bij de NTR/NPO