Soms kan ik zo vastzitten in mijn eigen verhaal. En dan bedoel ik niet een verhaal dat ik aan het schrijven ben, maar gewoon, het verhaal wie ik ben, wat ik doe, hoe het met me gaat. Zo'n verhaal, ik zou het een keer moeten noteren om het echt zeker te weten, duurt misschien een week of twee. Drukte, natuurlijk, vast ingrediënt. Slapeloosheid, soms. Angst, niet bang zijn. Geld, altijd, het gebrek eraan dan. Oorbellen die ik ergens heb gezien (op de Staalstraat, naast mijn kapper). Onhandigheid: blauwe plekken op mijn linkerbovenbeen. Een droom die net te lang in mijn hoofd blijft zitten, iets met modder en beesten. Een plekje in mijn nek, het kriebelt. Troep op mijn kamer, mottengaatjes in mijn mooiste trui. Een uitspraak die blijft hangen (‘Je vermorst je tijd’). Een woord dat opeens opduikt in mijn hoofd en niet meer weggaat: vrijblijvend. Er is ook altijd een anekdote die het verhaal van het moment kleurt. Nu was ik in een bus gestapt en vergeten waar ik moest uitstappen. Ik heb een hekel aan die verhaaltjes van vrouwen die niet weten waar ze zijn, maar ik ben bang dat ik zo'n vrouw ben. Ik moest heel veel lezen, dit als excuus, noteerde continu in de kantlijn ‘vrijblijvend’, probeerde niet in m'n nek te krabben, en staarde naar het woord ‘hondenmelk’, zo idioot en tegelijkertijd zo betekenisvol.
Naarmate de rit vorderde werd ik ongerust. Ook omdat ik in m'n eentje in de bus zat en er dus geen reden was om eens een keertje halt te houden, opdat ik me kon oriënteren waar ik was. Ik had uitgerekend dat ik ongeveer een uur onderweg zou zijn. Ongeveer, eerste fout. Tweede fout: ik had al gezegd tegen de buschauffeur waar ik moest zijn. Die had toen half verstaanbaar gebromd dat dat dorp slechts één halte had. Met andere woorden: niet te missen. Met andere woorden: val me niet meer lastig.
Na zeker een uur - en ik herkende niks buiten voorzover ik me de tijd gunde om naar buiten te kijken, ik zou straks iets moeten zeggen over wat ik had gelezen en ik kon niet een uur vullen door alleen maar het woord ‘vrijblijvend’ te herhalen, waarom was ik niet eerder begonnen met dit te lezen, waarom moest het op dit uur in de bus aankomen, waarom deed ik dit ook nog eens geheel voor noppes, een heel ouderwets gevoel van verlamming dreigde over me te komen, het soort verlamming dat ik die nacht had ervaren toen ik tot mijn nek in de modder zat, en er daar ergens beneden beesten zich bewogen - bromde de buschauffeur iets naar achteren.
Wat?
Wat was het nummer waar je moest zijn?
Eh… 245.
En ik dacht: was het dat? Of was het 145?
En de bus, hij kachelde voort.
Er begon een onheilspellende stilte te hangen tussen mij en de chauffeur. Buiten regen de huizen en de velden zich aaneen in één lang onkenbaar lint. Ik was er nota bene al drie keer eerder geweest, in het huis waar ik moest zijn. Er was een oprijlaan, een hond, er waren populieren. Maar die populieren waren aan de achterkant, die zag ik altijd vanuit de trein. En het waren steeds andere seizoenen geweest, nu was alles grijs. Ik besloot de stilte te doorbreken, en drukte op de stopknop. En wist dat ik handelde met de wanhopige logica van een vrouw.
De buschauffeur kende geen genade. Binnen een nanoseconde stond ik in niemandsland. Er was een rivier, er waren velden, er was uitzicht. Te veel uitzicht. Geen paniek, dit is Nederland.
Het telefoonnummer dat ik had bleek niet meer in gebruik. Ik was zelf geschokt dat ik huilen overwoog (‘Hoezo geschokt?’ zegt mijn redacteur op dit punt in het verhaal, ‘Je jankt altijd’). Net op tijd verscheen een stipje aan de horizon dat allengs groter werd. Het bleek Tom Hanks te zijn, in zijn bestelbusje met pakketjes, nadat hij ik weet niet hoe lang op zo'n eiland heeft gezeten.
‘You were the love of my life.’
Ik kan Cast Away dertig keer zien en nog steeds vol schieten als blijkt dat zijn liefje niet op hem heeft gewacht. Die hem dan alsnog achterna rent in de regen, om hem haar liefde te verklaren. Het maakt dat ik nu zonder aarzeling het busje van een totale vreemde in klim, de pakketjes van de passagiersplaats duw. En de sinistere uitspraak ‘Wacht nog maar even met je dankbaarheid’ interpreteer als ultieme serviceverlening.
En terecht natuurlijk.
Eenmaal te bestemder plaatse, helemaal voor de deur afgeleverd - verwendheid, uw naam is vrouw - kan ik mijn emoties niet echt kwijt. Ik ben net gestorven en weer opgestaan. Maar het is laat, vort, iedereen heeft zo z'n filesores, z'n tomtom-ellende, z'n oude moeder. En ik denk terug aan wat ik net in de bus las.
‘Schillen moeten we: razendsnel
uit de partjes kruipen
voor een nieuwe schil ons vangt.’
Het lijkt een nieuw verhaal aan te kondigen.