In een interview eiste Arriaga (1958) de credits op van de films van zijn Meciaanse landgenoot Iñárritu (Babel, Amores Perros, 21 Grams) waarvoor hij het scenario geschreven had: het waren zijn films. Dat was een reden om een eerdere roman van hem te lezen, die net vertaald is. ‘Al mijn werk draait om menselijk gedrag en de consequenties ervan. En de liefde, natuurlijk.’ Het is een interview, maar zo’n zin geeft te denken: ‘Ik denk dat de mens een vat vol tegenstrijdigheden is.’ Ook de roman staat bol van zulke flapspreuken; en anders zijn het wel leeglopende vulzinnetjes: ‘Het was allemaal één grote stomme nachtmerrie.’

Maar niet zinnen worden verfilmd, het verhaal. Dat draait om drie personen, vooral om Gregorio, vriend van Manuel de verteller, een jonge student uit een gegoed milieu. Net ontslagen uit een kliniek pleegt Gregorio zelfmoord. Ter bezegeling van hun trouw hadden beiden ooit een buffel op de linkerarm getatoeëerd: ‘De nachtbuffel droomt van ons.’ Zelfs dat doet de buffel niet. Pathetisch memoreert Manuel zijn bewonderde vriend: ‘En ja: Gregorio ontglipte ons, langzaam, onverbiddelijk, steeds dieper wegzakkend in het ontoegankelijke terrein van de waanzin.’ Die waanzin, ook maar een woord, reikt tot over het graf, omdat de zieke geest met hulp van een medepatiënt de vrienden die hem hebben verraden blijft bestoken met raadselachtige boodschappen: ‘Ik wist dat Jacinto Annaya op me loerde en dat Gregorio via hem zijn jacht op mij zou vervolgen.’ Je ziet het voor je. Van Gregorio’s vriendin Tania wist Manuel dat ze onbetrouwbaar was; hijzelf frequenteerde immers met haar een motelkamer. Als zij op het laatst echt slecht blijkt, ontdekt Manuel dat het kwaad ook in hemzelf huist. Dat is van het kaliber van de ontdekking dat in de spiegel een totaal andere persoon staat – en dat twee keer in de roman. Belangrijkste (film)scène: als Manuel een afspraak met de geheimzinnige tussenpersoon heeft, duikt bij de jaguarkuil Tania op. De ruzie (zie: de mens als vat) loopt erop uit dat hij een jaguarmannetje doodschiet – goed voor zestig pagina’s spanning. Wie weet kan een goede regisseur van zo’n bordkartonnen verhaal met spreuken in koeienletters nog een aardige film maken. Ook daarvoor zal Arriaga dan weer de eer opeisen. Eind goed, al goed: ‘Soms word ik wakker omdat ik de blauwe adem van de nachtbuffel in mijn nek voel. Het is de dood die langs me scheert, ik weet.’