Jean-Claude Duvalier, oud-president van Haïti, overleed op 4 oktober. Volgens zijn advocaat aan een hartverlamming, volgens huishoudelijk personeel werd hij gebeten door een tarantula. Hij was 63. President Martelly twitterde meteen over het verdriet van de natie. Geen woord over 29 jaar schendingen van mensenrechten onder de beide Duvaliers, Papa Doc en Baby Doc.
Vlak voor zijn dood in 1971 had François Duvalier, voormalig plattelandsarts, zijn zoon tot ‘president voor het leven’ benoemd. Jean-Claude, amper negentien en met het slaperige uiterlijk van een melkmuil, kreeg de leiding over een kabinet van geharde killers die hun macht ontleenden aan de paramilitaire Tontons Macoutes. Zijn moeder leek ook veel invloed te hebben. Toch was Jean-Claude’s bewind in het begin meer open dan dat van zijn vader. De internationale media zwermden naar Haïti voor een grandioze, vijf miljoen dollar kostende huwelijkspartij. Hij opende het land voor sekstoerisme en sweatshops. En hij legde bezoeken af aan ziekenhuizen en scholen. Maar zijn exorbitante levensstijl en de brute afpersingen door zijn regering leidden tot een zware economische crisis. Het leger eiste zijn aftreden. In 1986 bracht een Amerikaans legervliegtuig hem en zijn gezin in veiligheid in Frankrijk.
Na een vrijwillige ballingschap van 25 jaar keerde de oud-dictator terug, één jaar na de aardbeving van 12 januari 2010, ‘om m’n land te helpen’. De Martelly-regering nodigde Jean-Claude uit voor belangrijke gebeurtenissen, Bill Clinton schudde z’n hand en de staatsuniversiteit vroeg hem als eindejaarsspreker. Je zag hem in de beste restaurants en er waren berichten dat hij aan een politieke toekomst wilde werken. Volgens zijn advocaat: ‘Als Jean-Claude meedoet aan de presidentsverkiezingen wint hij gegarandeerd.’ Zestig procent van de bevolking is geboren na zijn vertrek. Op school noch thuis wordt gesproken over de verschrikkingen van de Duvalier-dictaturen. Wie weet was je oom of de buurman in de slachtingen betrokken, of juist een slachtoffer. Maar voor wie familie verloren onder de Duvaliers was dit eindelijk de kans op gerechtigheid. Een comité van familieleden van slachtoffers en een team van advocaten onder leiding van oud-minister van justitie Joseph Exumé bereidde een aanklacht voor. En zowaar: de zaak werd ontvankelijk verklaard!
Op 28 februari 2013 komt de gedagvaarde oud-president eindelijk opdagen. Goed in het pak, niet meer zo pafferig. Minzaam begroet hij de fans die met zijn portret zwaaien. In de rechtszaal zit hij met zijn rug naar de Haïtianen die deze zaak tegen hem aanspanden. Het zijn er hooguit vijftien. Jean-Claude heeft iets gelatens over zich. Op de vraag of hij wist dat politieke tegenstanders verdwenen, is het antwoord laconiek: ‘Onder mijn bewind gingen kinderen gewoon naar school. Het was niet onveilig, zoals nu. Wat hebt u met mijn land gedaan?’
In Le règne de l’impunité, een nieuwe documentaire van de Haïtiaanse cineast Arnold Antonin, getuigen velen van de martelingen van hun familieleden. Zelden overleefden ze. Ook onder Jean-Claude behielden de Tontons Macoutes een vrijbrief tot verkrachtingen en berovingen. En nog steeds zijn tientallen moeders, evenals in Argentinië, op zoek naar hun verdwenen kinderen. Zoals een moeder in de film opmerkt: ‘Zolang je je kind niet hebt kunnen begraven, houd je hoop.’
Mensenrechtenorganisaties schatten het aantal slachtoffers onder de Duvaliers op 30.000. Hoe kon de internationale gemeenschap dit laten gebeuren? De Koude Oorlog tegen de Sovjet-Unie was een reden om dictaturen te steunen, ongeacht hun moorddadige tendenties. De oude Duvalier was een rabiate anticommunist. Maar de Amerikaanse president Kennedy, verontrust over de mensenrechtensituatie in Haïti, kortte de financiële hulp en stuurde US Marines om de Tontons Macoutes in te tomen.
De oude Duvalier maakte handig gebruik van het ressentiment tegen de Yankees. Hij noemde zichzelf een eenzame strijder tegen Amerikaanse overheersing en een revolutionair van het ‘noirisme’, een pan-Afrikaanse ideologie. Veel Haïtianen zagen in de plattelandsarts een man van het volk die korte metten maakte met de rijke mulatto-elite en het buitenland durfde te trotseren. Na Kennedy’s dood (volgens Duvalier door zijn voodoo-bezwering) gaf Washington het op om de lawaaiige, maar in feite loyale bondgenoot te corrigeren. De miljoenenhulp aan Haïti werd hervat.
Jean-Claude vertoonde een diplomatiekere instelling. Als Haïti nu bekendstaat als ‘de republiek van de ngo’s’ dan is het vooral te danken aan zijn contacten met tal van grote christelijke hulporganisaties. Hij ondervond alleen tegenwind van president Jimmy Carter. Maar de buitenlandse gelden bleven binnenstromen. Hoeveel de Duvaliers uit de schatkist van het armste land van het westerse halfrond roofden, is onbekend. Een regeringsadviseur die jaren aan de balans werkte, spreekt over 500 tot 900 miljoen dollar. De Zwitserse regering zegt al jaren bereid te zijn geblokkeerde Duvalier-fondsen over te dragen aan Haïti. Maar geen Haïtiaanse regering zag er brood in Duvalier te vervolgen en een claim te leggen op het geld.
Nu is het wellicht te laat. Exumé, advocaat van het comité dat probeerde Duvalier veroordeeld te krijgen voor ‘misdaden tegen de mensheid’, zei: ‘Ons rechtssysteem maakt het niet goed mogelijk dictators te vervolgen. Het gaat in tegen te veel belangen. De macht is bij ons straffeloos.’ Reed Brody van Human Rights Watch noemt het een historische misser dat de rechtszaak tegen Baby Doc al was doodgelopen vóór zijn dood. ‘Zoals men in Haïti zegt: “Hij die slaat vergeet, hij die het litteken draagt onthoudt.” Maar wie is er nog over die kan getuigen?
Beeld: Pat Booth / HH