Totdat je bemerkt dat opperexorcist Desmond Tutu en zijn adepten ook de ether beheersen. Dat verklaart een hoop, bijvoorbeeld de verbetenheid waarmee de nationale verzoening de kijkers door de strot wordt geduwd. Onlangs onthaalde presentator Dali Tambo, zoon van wijlen ANC-leider Oliver Tambo, in zijn praatprogramma een van de grootste beulen van het apartheidsregime. De man werd geïntroduceerd als ‘eerbiedwaardige moordenaar’ en hoefde gedurende de hele uitzending niet één pijnlijke vraag te beantwoorden. Hij had immers van de Waarheidscommissie amnestie gekregen omdat zijn daden politiek gemotiveerd waren. Omstuwd door showgirls werd hij tenslotte feestelijk van het podium gedragen. In de huiskamers van zijn slachtoffers is gehuild van verontwaardiging, maar Tambo’s prestige heeft er geen krasje door opgelopen.
Minstens zo aanstootgevend zijn de ‘Amero-Africans’, zwarte presentatoren met een Amerikaanse tongval en uitstraling die de multiraciale doorbraak op de buis moeten belichamen. SABC heeft zelfs zijn eigen Oprah Winfrey in de persoon van Felicia Mabuza-Suttle, met dit verschil dat Felicia voornamelijk giechelend door het beeld dartelt. Het naar voren schuiven van zulke white minstrels wordt door competente zwarte radio- en televisiemakers vanzelfsprekend als een klap in het gezicht ervaren. Maar zolang SABC aan de vereiste personeelsquota voldoet en het credo van de regenboognatie onderschijft, heeft de omroep weinig te vrezen. Niet voor niets zien oppositieleiders en commentatoren met angst en beven de verkiezingsstrijd van 1999 tegemoet. Tachtig procent van de bevolking is aangewezen op radio en tv, maar volgens het gezaghebbende weekblad Mail & Guardian heeft niet één SABC-programma voldoende niveau om de verkiezingen kritisch te volgen.
Bij de geschreven pers is de toestand niet veel beter. De meeste dag- en weekbladen zijn in handen van vier blanke concerns die de advertentiemarkt hebben dichtgetimmerd. De beweging voor black empowerment onder leiding van ex-vakbondsman Cyril Ramaphosa heeft een flink aandeel in sommige blanke bedrijven verworven, maar de positieve discriminatie in de redactielokalen heeft niet geleid tot een nieuwe dynamiek. Afgezien van een paar alternatieve bladen doen Zuid-Afrikaanse kranten bijvoorbeeld niet aan onderzoeksjournalistiek. Het ontbreekt de meeste kranten zelfs aan een institutioneel geheugen. Zo snel als discussies, conflicten en schandalen de krant halen, zo snel zakken ze ook weer weg uit de publiciteit. In het licht van het apartheidsverleden met zijn censuurwetten is dat wellicht verklaarbaar, maar na vier jaar vrijheid zou je toch verwachten dat goedlopende bladen middelen vrijmaken voor journalistiek onderzoek.
Er is dan ook nog een tweede, dwingender reden waarom journalistieke kwaliteit hier moeilijk gedijt. Uitgerekend de zwarte journalisten van wie je zou verwachten dat ze het publieke debat een nieuwe wending geven, worden onder druk gezet om de nieuwe regering te ontzien. President Mandela, zijn gedoodverfde opvolger Thabo Mbeki en andere ANC-prominenten laten geen gelegenheid voorbijgaan om een beroep te doen op hun raciale loyaliteit. Eind 1996 berispte Mandela voor het eerst in het openbaar de zwarte journalisten: ‘Tegenwoordig is er het type van de ervaren journalist die spijt heeft dat we de blanke suprematie hebben overwonnen en die zijn pijlen richt op die ene organisatie die verandering in dit land heeft gebracht. Zij hebben geen voorstelling van de problemen waar dit land voor staat.’
Mbeki ging begin dit jaar een stap verder door te stellen dat journalisten die twijfelden aan de recente daling van de misdaadcijfers ‘hun land ontrouw’ zijn. Omdat de grote persconcerns net als de SABC gesteld zijn op een goede relatie met de regering, dreigt een klimaat van zelfcensuur te ontstaan waarin de fouten van het ANC niet langer bespreekbaar zijn. De zwarte journalisten die zich hiertegen verzetten, zijn op de vingers van één hand te tellen. De meesten vluchten in risicoloze middle of the road-journalistiek naar het voorbeeld van hun blanke collega’s, van wie velen de weg kwijt zijn uit schuldbesef over de medeverantwoordelijkheid van bijna de gehele pers voor de apartheid. Anderen bekeren zich tot het Black Consciousness-motto van de zwarte racist en mediatycoon Thami Mazwai. Het gevolg is dat de overweldigende politieke en sociale problemen van Zuid-Afrika niet met de vereiste diepgang of vasthoudendheid aan de orde worden gesteld.
VORIGE MAAND gebeurde het onvermijdelijke. De radicale Australische journalist John Pilger gooide een steen in de vijver met zijn documentaire Apartheid Did Not Die. De film schildert een droevig beeld van de verworvenheden van vier jaar ANC-bewind. Ondersteund met beelden uit townships en blanke enclaves toont Pilger aan dat de beloofde sociale vooruitgang voor de meerderheid is uitgebleven, terwijl de rijkdom nog steeds in handen is van dezelfde blanke minderheid. De film eindigt met de conclusie dat het ANC zijn oorspronkelijke socialistische ideaal heeft verraden voor een coalitie met de oude apartheidskrachten. De vernedering voor SABC was des te groter doordat de omroep de documentaire zelf had aangekocht.
Tv-directeur Allister Sparks, ooit een fervent journalistiek bestrijder van de apartheid maar tegenwoordig zetbaas van het ANC, had de vertoning het liefst verhinderd. Maar omdat de film tegelijkertijd door de Londense BBC zou worden uitgezonden, kon SABC niet achterblijven. Sparks wist wel af te dwingen dat de uitzending werd voorafgegaan door een ‘waarschuwing aan de kijkers’ en werd gevolgd door een paneldiscussie waarvoor Pilger niet was uitgenodigd. Het panel bestond geheel uit regeringskopstukken, afgezien van de presentator, maar die kreeg van Sparks een briefje mee waarop stond welke vragen hij moest stellen.
Het panel maakte korte metten met Pilgers film, maar dat nam niet weg dat veel Zuid-Afrikaanse journalisten dankzij hem hardhandig waren geconfronteerd met hun gebrek aan professionaliteit. ‘Ik schaam me diep’, schreef de gerespecteerde columnist Sandile Dikeni: ‘Over de kwaliteit van onze journalistiek, maar meer nog over onze zelfgenoegzaamheid. De manier waarop we verslag hebben gedaan van de hoorzittingen van de Waarheidscommissie was ook al zo bedroevend. We woonden de zittingen bij en schreven braaf op wat er gezegd werd, maar ik betwijfel of iemand van de aanwezige journalisten meer dan een ogenblik stilstond bij de vraag wat rechtvaardigheid eigenlijk inhoudt. De politieke journalistiek in Zuid-Afrika stinkt.’
Des te moeilijker is het voor zwarte journalisten om een eigen stijl te ontwikkelen, om een niveau van beschouwelijkheid te bereiken dat recht doet aan hun ervaringen en intellectuele aspiraties. Columnist Bafana Khumalo is een van de weinigen die hun journalistieke niche hebben gevonden. ‘Dit gaat een vervelend interview worden’, waarschuwt hij als ik hem opbel voor een afspraak: ‘Ik word niet onderdrukt, ik heb contractueel laten vastleggen dat ik kan schrijven wat ik wil en mijn hoofdredacteuren liggen pas wakker als mijn stukken geen boze brieven meer losmaken.’
Khumalo (37) is columnist bij het populaire dagblad The Star en het maandblad Tribute, een zwarte glossy met een oplage van 15.000 abonnees. Verder schrijft hij tv-scripts en recenseert hij voor een groeiend lezerspubliek popmuziek en theater. Maar bovenal is hij de stem van Yeoville, de voormalige joodse wijk op een paar kilometer afstand van het historische centrum van Johannesburg.
Yeoville geldt als de proeftuin van de nieuwe natie. De buurt biedt onderdak aan kunstenaars, straathandelaren, journalisten en studenten, maar ook aan talloze arbeidersgezinnen die door de Zuid-Afrikaanse en Israelische huisjesmelkers in overvolle kamers worden gepropt. Overdag is het er een genoeglijke bende, maar ‘s avonds wordt de sfeer tussen de statig verloederende villa’s en appartementen grimmiger. Het voornaamste uitgaanscentrum, Rockey Street, dreigt in handen te vallen van malafide kroegbazen, opgeschoten jongeren en dealers. Maar dankzij de kosmopolitische mix is het hier beter toeven dan waar ook in Zuid-Afrika. We spreken af in Time Square Café in hartje Yeoville, waar de straat dag en nacht dreunt op het ritme van hiphop en kwaito, slechts overstemd door gierende autobanden, krijsende hoeren en af en toe een pistoolschot.
TERWIJL ZIJN elegante vingers spelen met een glas mangosap, legt Khumalo uit dat zijn voornaamste wapen zelfspot is. De daarvoor vereiste distantie heeft hij echter stap voor stap moeten bevechten. Op zichzelf, op zijn kameraden die hun rol in de struggle zo verschrikkelijk serieus namen en niet in de laatste plaats op het blanke media-establishment, dat ook in zijn meest liberale gedaante behoorlijk repressief kon zijn. Khumalo: 'Het hielp natuurlijk dat ik als schooljongen viool heb moeten spelen. Ik was waarschijnlijk de enige zwarte in Soweto die wist was een strijkstok was. Je kunt je voorstellen hoe populair ik was bij de meisjes. Mijn vriendjes vochten om me niet in hun elftal te hebben bij het voetballen. Maar ja, mijn brave middle class ouders vonden dat gekras zo gedistingeerd klinken.
Het klinkt natuurlijk als een cliché, maar ik heb een zware tol voor mijn onafhankelijkheid betaald. Ik moest jarenlang met de bus op en neer naar Kaapstad, omdat ik van meneer Botha geen Engels mocht studeren in Johannesburg. Ik ben de token black geweest in een reclamebureau en de jongste verslaggever in de gruwelijke nadagen van de apartheid. Bendeterreur, protestmarsen, politiegeweld, colleges Marx-voor-beginners, de ergste shit heb ik meegemaakt. Als beginnend verslaggever bij de links-liberale Weekly Mail leefde ik op straat. Ik at, dronk en sliep met een pieper onder handbereik, alles moest wijken voor die bitch. Elk incident deed een beroep op je verantwoordelijkheid als journalist en als zwarte. Want het waren wel jouw mensen, of beter: mensen zoals jij die daar lagen te bloeden. Hele pensions werden uitgemoord. Dan moest ik lijken tellen, getuigen ondervragen, de toedracht vaststellen. Ik ging soms op pad met een blanke fotograaf en een blanke redacteur die mij back up moesten geven. Dan voel je je de bink. Maar ik mocht niet zomaar opschrijven wat ik zag en voelde. Omdat we een links-liberaal weekblad waren, werd er altijd verwacht dat je een politieke analyse maakte, een breder kader aan de gebeurtenissen gaf. Political correctness, man! Toen al! Shit!
Ik heb lang moet zoeken naar een vorm waarin ik politieke thema’s kon behandelen zonder belerend te zijn. Het moralisme zit er bij zwarte journalisten diep in. Politieke correctheid is hier een tweede natuur, de automatische piloot voor elke scribent. De hoogste wijsheid schrijft voor dat je kleurenblind bent. Mijn idee van raciale integratie is juist dat ik ieders huidskleur en cultuur onderken, dat ik weet waar iedereen geestelijk vandaan komt. Ik wil tegen een zwarte kunnen zeggen dat hij uit zijn zwarte nek lult en tegen een blanke dat hij uit zijn blanke nek lult. Ik wil mensen aanzetten tot nadenken, vooral over de nieuwe regering. Die moet nog kritischer worden gevolgd dan de vorige omdat het onze eigen regering is, voor het eerst in de geschiedenis.’
IN ZIJN MAANDELIJKSE column in Tribute heeft Bafana Khumalo de ideale formule gevonden, in de vorm van een dialoog met een fictieve kroegmaat, Landos, die de vreselijkste dingen zegt die de meeste zwarten hooguit durven denken.
‘“Dat achterlijke democratiegedoe ook”, zegt Landos. Hij slaat zijn glas achterover en gebaart de barman nog eens bij te schenken. Dan komt het: in de goeie ouwe apartheidstijd waren we binnen de kortste keren beroemde muzikanten geweest. “Hè?” zeg ik verstoord. Landos en ik zijn ongeveer de enige twee Afrikanen zonder ritmegevoel. Onze stembanden waren al voor onze geboorte beschadigd. Hij lacht en schudt meewarig het hoofd: “Alles wat we nodig hadden was een synthesizer, een beetje programmeerkennis en het lef om aan het eind van het nummer 'Amandla!’ te roepen. Dan was de plaat onmiddellijk verboden en waren wij nu een internationaal succes.”(‘ (Tribute, april 1998)
'Het probleem met Pilger’, zegt Khumalo terwijl hij bedachtzaam in een salade van gepofte aardappels, paddestoelen en Cheddar prikt, ‘is dat hij dingen zegt die iedereen weet en dat hij wordt tegengewerkt door een andere blanke, Sparks, die al die dingen ook al weet. Ik zie dus twee blanken die van mening verschillen over de vraag wat goed voor ons is. Dat komt me bekend voor, onbehaaglijk bekend zelfs. Je vraagt je af wat er sinds 1994 werkelijk veranderd is. De regenboognatie is een marketingbegrip, een truc om ons hetzelfde Zuid-Afrika te slijten als tien jaar geleden. Het enige verschil is dat een paar handige zwarte jongens in korte tijd rijk zijn geworden. Kijk naar de corruptie, de vriendjespolitiek in het ANC. Die vreselijke vrouwen die in hun BMW’s de zwarte feestjes afrijden en elkaar met comrade-darling aanspreken. De hypocrisie van de nieuwe elite is ondraaglijk. En ze zweren allemaal bij ubuntu, het nieuwste zwarte troetelwoord. Ubuntu is Xhosa voor saamhorigheid, een soort onderlinge warmte en solidariteit die volgens kenners typisch Afrikaans is. In de praktijk komt dat dus neer op groepsegoïsme en daar is niets Afrikaans aan.’
‘“Waarom moeten jullie zo nodig exotisch zijn?” zegt Landos. “Jullie beunhazen zijn gewoon te lui om het op te nemen tegen de blanken, dus verzinnen jullie fraaie termen als ubuntu. Dat gelul hoor je alleen maar in vergaderzalen met positief gediscrimineerde afdelingschefs, daarbuiten bestaat het niet eens. Neem mij nou, ik heb geen greintje ubuntu. Kijk maar”, hij staat op, kijkt rond en laat zijn oog op een prooi vallen. Een vrouw van rond de dertig. “Die gaat de rest van de avond mijn drankjes betalen en ze krijgt er helemaal niets voor terug. Welnu”, zegt hij, onvast koers zettend in de richting van het slachtoffer, “dat is niet ubuntu”.’ (Tribute, maart 1998)
LANDOS ZAL voorlopig geen stof tekort komen. De waanzin van het nieuwe Zuid-Afrika, waar antiracismetherapie voor blanken in het ziekenfonds zit en waar zwarte buren elkaar vanachter de traliedeuren voor ‘kaffer’ uitschelden, ligt voor het opscheppen.
Een kennis van Bafana Khumalo, een jonge Amerikaanse in camouflagebroek en zonnebril, voegt zich bij ons. Ze vertelt dat ze met haar ouders naar Zuid-Afrika is geëmigreerd uit nieuwsgierigheid naar haar roots. Khumalo ruikt bloed: ‘O, maar dat is een hopeloze onderneming. Dat is zelfs de schrijver Alex Healey - je weet wel, die schrijver van zwarte bestsellers - niet gelukt. Met al zijn geld en researchers heeft hij niet kunnen achterhalen tot welke stam zijn voorouders behoorden.’ Hij monstert haar zorgvuldig: ‘ij lijkt me een Zulu. Wist je dat Zuluvrouwen elke avond de voeten van hun man moeten likken?’ De vrouw schiet in de lach: ‘Piss off.’ Khumalo knikt ernstig: ‘Oud gebruik. Zwart cultuureigen.’