‘Als er ooit een standbeeld wordt opgericht voor de persoon die het meest voor Amerikaanse investeerders heeft gedaan, moet dat zonder concurrentie voor Jack Bogle zijn’, schreef de succesvolle investeerder Warren Buffett in 2017 in zijn vermaarde nieuwsbrief aan de aandeelhouders van zijn investeringsvehikel Berkshire Hathaway. ‘Hij heeft miljoenen investeerders geholpen een beter rendement te krijgen op hun spaargeld dan ze zonder hem zouden hebben verdiend. Hij is een held voor hen en voor mij.’
Bogle’s essentiële inzicht was dat de hele investeringsindustrie – van beleggingsadviseurs tot fondsbeheerders tot analisten – voornamelijk lucht verkocht. Voor het bestaan van de hele sector kon wat hem betrof nauwelijks rechtvaardiging worden gevonden. Daarbij baseerde Bogle zich simpelweg op de data: professionele fondsbeheerders zijn in de regel niet in staat om meer rendement te boeken dan de markt als geheel. Het grote obstakel voor al die Amerikanen die hun geld aan professionele investeerders toevertrouwden – van rijkaards tot gepensioneerde arbeiders – vormden de commissies van diezelfde professionals. Mensen zouden beter af zijn als ze gewoon hun geld tegen lage kosten in de hele aandelenmarkt zouden investeren. En dus creëerde hij indexfondsen om precies dat te doen.
Dat deed de vorige maand op 89-jarige leeftijd overleden John C. ‘Jack’ Bogle onder de vlag van het door hem opgerichte Vanguard, dat in 1976 het met grote scepsis ontvangen Vanguard 500 Index Fund introduceerde. De onbeheerde portfolio vertegenwoordigde alle aandelen in de Standard & Poor’s 500 Index en heeft inmiddels een geïnvesteerd vermogen van 441 miljard dollar. Vanguard zelf heeft deze dagen een beheerd vermogen van in totaal 4,9 biljoen dollar. Vanguards consistente groei heeft Bogle geen windeieren gelegd, hoewel niet in de mate die een andere eigendomsstructuur hem zou hebben gebracht. Bogle koos er namelijk voor om van Vanguard een coöperatieve onderneming te maken, die eigendom is van de fondsen die het beheert. Bogle moest niets hebben van een beursnotering voor zijn bedrijf, want hij zag de verplichting van fondsmanagers om zowel de belangen van klanten als die van aandeelhouders te behartigen als fundamentele belangenverstrengeling.
Een andere manier waarop Vanguard zich onderscheidt van zijn concurrenten is dat het geen grote bedragen uitgeeft om nieuwe klanten te werven. Bogle had een broertje dood aan het denken in termen van ‘producten’ en ‘marketing’. Hij vertrouwde erop dat Vanguards resultaten voor zich spreken. ‘Wij gebruiken het woord “product” niet’, zei hij in 1995. ‘Dat klinkt als tandpasta of bier.’
Privé stond Bogle, een geregistreerde Republikein, bekend als een vrek. Als bestellen van de menukaart goedkoper was dan het buffet, dan koos hij voor de menukaart. En als hij een vroege vergadering had in New York, dan stond hij liever midden in de nacht op om vanuit Pennsylvania de trein te nemen dan te betalen voor een hotelkamer in Manhattan. Zo op de centen als hij was voor zichzelf, zo gul was Bogle richting anderen. Regelmatig gaf hij de helft van zijn salaris aan goede doelen, schreef The New York Times in haar necrologie. ‘Mijn enige spijt over geld’, zei Bogle in 2012, ‘is dat ik er niet meer van heb om weg te geven.’
John Clifton Bogle werd in 1929 geboren in Montclair, een pittoresk dorp in New Jersey, als de helft van een tweeling. Dankzij een studiebeurs kon hij er de middelbare school doen aan de Blair Academy, een privéschool waarvan hij later een voorname donor zou worden. In 1951 studeerde hij magna cum laude af aan Princeton University, met als hoofdrichting economie. Zijn afstudeerscriptie ging over de destijds opkomende beleggingsfondsen. Mede dankzij die scriptie kreeg hij een baan aangeboden bij Wellington Management in Philadelphia, dat met het Wellington Fund het eerste ‘gebalanceerde’ beleggingsfonds beheerde – een fonds dat zowel aandelen als obligaties bevat. In 1967 werd hij president en bestuursvoorzitter van het bedrijf.
In die rol raakte de eigengereide Bogle in conflict met de raad van commissarissen over de te volgen investeringsstrategie. Bogle vond dat Wellington zich niet zou mogen bemoeien met het beheer van de beleggingsfondsen, terwijl de commissies die het bedrijf daarvoor rekende nu juist een groot deel van de inkomsten genereerden. ‘Beleggingsfondsen horen onafhankelijk te zijn van het bedrijf dat ze beheert’, stelde Bogle. Oftewel: Bogle dacht aan het belang van de investeerders in de beleggingsfondsen, de commissarissen dachten aan het belang van het bedrijf. In 1974 werd hij ontslagen, waarop hij Vanguard oprichtte.
In 2016 berekende een analist van Bloomberg Markets dat Vanguard sinds de oprichting investeerders voor meer dan 175 miljard dollar aan commissies heeft bespaard, die anders naar Wall Street-managers waren gegaan zonder dat dit tot enige waardecreatie zou hebben geleid. Nog eens 140 miljard dollar bespaarde Vanguard voor investeerders aan transactiekosten, terwijl het klanten van andere managementbedrijven 200 miljard dollar bespaarde doordat deze hun commissies verlaagden om met Vanguard te kunnen concurreren.
‘John Bogle heeft meer dan welke strijdvaardige socialist dan ook gedaan om geld uit de zakken van Wall Street-oplichters te houden en in die van gewone mensen’, schreef Hamilton Nolan op het blog The Concourse. ‘Niets is zo effectief als het ondermijnen van Wall Streets roofzuchtige businessmodel.’