Als de regels van het laissez faire- kapitalisme ergens gelden, dan is het wel op de wereldmarkt voor conventionele wapens. De conventionele wapenverkoop is de enige vorm van internationale handel die aan de deregulering van de jaren tachtig ontsnapte, om de eenvoudige reden dat zij toch al niet was gereguleerd. De meeste landen kennen een wapenuitvoerbeleid, maar van controle op het eindgebruik van verkochte wapens is geen sprake. Sinds 1992 worden de VN-lidstaten geacht hun wapenverkopen in een register bij te schrijven, maar verplicht is dit niet.
Ook de Europese wetgeving maakt een uitzondering voor deze lucratieve bedrijfstak. Artikel 233 van het Verdrag van Rome (1957) bepaalt dat de handel in militair materieel, wapens en munitie om redenen van nationale veiligheid kan worden uitgesloten van de regels voor de interne markt. Inspanningen van de Europese Commissie om het artikel te schrappen zijn tot nog toe mislukt. Misschien komt er voor het jaar 2000 een gemeenschappelijke exportregeling van de Europese Unie tot stand, maar dat is nog iets anders dan een gemeenschappelijke beperking van de Europese wapenexport. Daarvoor zijn de achterliggende belangen te groot.
De ware omvang van die belangen komt zelden aan het licht. De betrokken bedrijven en instellingen opereren vaak in het geheim, verdoezelen hun transacties en manipuleren hun budgets. De pers is hooguit in staat om een deel van de waarheid te onthullen, terwijl regeringen een natuurlijke neiging hebben om de waarheid te verheimelijken uit een oogpunt van staatsbelang. Zoals Andrew Pierre in zijn spraakmakende boek The Global Politics of Arms Sales uit 1982 schreef, is wapenhandel tegenwoordig het best te begrijpen als ‘buitenlandse politiek met hoofdletters’. De verwevenheid van belangen is zo groot geworden dat fabrikanten, partijen en vakbonden vaak samenwerken om de wapenhandel te verhullen. Het enige land waar pers en parlement dit obscene stilzwijgen verbreken, is Engeland.
Een Lagerhuis-commissie, diverse onafhankelijke groeperingen en talloze Britse journalisten buigen zich al geruime tijd over het grootste schandaal uit hun recente geschiedenis: de illegale verkoop van wapens aan de Golfstaten. Het wekt verbazing dat de Britse pers in dit verband nog geen gewag heeft gemaakt van een Gulfgate, want de implicaties zijn enorm. De regeringen van Margaret Thatcher en John Major hebben zich schuldig gemaakt aan systematische overtreding van hun eigen exportwetgeving om de wapenindustrie te bevoordelen. Het ‘economisch wonder’ dat de Tories in de afgelopen zestien jaar tot stand brachten, blijkt niet alleen te berusten op de inkomsten uit de verkoop van Noordzee- olie, maar evenzeer op illegale wapenverkopen in de Golf-regio. De Britse wapenindustrie is inmiddels goed voor honderdduizend banen en een jaarlijkse exportomzet van drie miljard pond, waarvan 65 procent wordt behaald in het Midden-Oosten.
Aan de oorsprong van deze succes story staat het besluit van Margaret Thatcher in januari 1981 - zes maanden na het begin van de Golfoorlog - om Saddam Hoessein in weerwil van een VN-embargo te steunen met illegale wapenleveranties. Het staatsbedrijf Royal Ordnance en particuliere wapenfabrikanten als Allivane en Matrix Churchill verdienden een fortuin aan deze leveranties. Saoedi-Arabie, destijds de belangrijkste bondgenoot en leverancier van Irak, wist dit gebaar op waarde te schatten en bedacht Thatcher in 1985 met de grootste wapenorder aller tijden: de zogenaamde Yamama-deal voor de bouw van vliegvelden en militaire installaties ter waarde van veertig miljard pond.
Kort na de executie door Irak van de Britse journalist Farzad Bazoft in 1987 besloot Thatcher om Saddam nog eens een geheim krediet van 340 miljoen pond toe te zeggen. Tijdens een rechtszaak tegen drie bedrijfsleiders van Matrix Churchill in 1992 kwam de directe betrokkenheid van de regering bij de illegale Iraakse leveranties aan het licht.
Sindsdien volgen de onthullingen elkaar in hoog tempo op. De Britse wapenindustrie blijkt tijdens de Golfoorlog eveneens wapens te hebben geleverd aan de tegenpartij. Onder verantwoordelijkheid van diverse ministers werden high tech- onderdelen, scheepskanonnen en grondstoffen voor explosieven via Singapore, Griekenland en Cyprus naar Iran gesluisd. Vice-premier Michael Heseltine, destijds minister van Defensie, gaf vorige maand in het Lagerhuis toe dat nog altijd 74 procent van alle exportaanvragen van Britse wapenfabrikanten wordt ‘afgehandeld’ zonder de vereiste documentatie. De doorsnee-Brit betaalt het gelag: eind dit jaar zal het Britse bureau voor exportkredieten meer dan 1,2 miljard pond hebben uitgekeerd aan bedrijven die hun betalingen uit Irak misliepen. Dat is meer dan de Britten aan de hele oorlog tegen Saddam Hoessein hebben uitgegeven.
Dat het publiek onder dit alles rustig blijft en niet met hooivorken en roestige bijlen naar Westminster oprukt, strekt de Britse democratie tot eer. Maar het is te hopen dat de Tories bij de volgende verkiezingen de moeder van alle nederlagen lijden.