John Major zei, duidelijk ontroerd, in het Lagerhuis over zijn politieke opponent: John Smith was een van de grootste parlementariers in de moderne politiek. Hij had geweldige kwaliteiten en zelfs degenen tegen wie die kwaliteiten werden gebruikt, zullen moeilijk kunnen bevatten dat we hem nooit meer hier zullen zien. Betty Boothroyd, lady-speaker van het Lagerhuis, vocht zichtbaar tegen haar tranen.
Bij het hoofdkwartier van de Labourparty bouwden duizenden geschokte burgers een bloemenmuur. De BBC functioneerde tien minuten na het bekend worden van het nieuws op oorlogssterkte. De kranten kwamen met tientallen paginas. Het hele weekeinde bleef het heengaan van John Smith (55), de gelovige Schotse presbyteriaan, het nieuws beheersen. En telkens weer lag het accent op die ene overheersende karakterkwaliteit: fatsoen. Het leek wel of John Smith QC (Queens Counsel, de hoogste graad in de advocatuur) het moderne, perfecte model was van de absolute fatsoensmens, die 220 jaar geleden die andere beroemde Schotse naamgenoot, de moraalfilosoof Adam Smith, voor ogen stond. En mogelijk ligt hierin de kern van de, zeker naar Britse normen gemeten, ongehoorde emotionele ontsteltenis bij het verscheiden van een socialistische politicus. John Smith, realiseerde men zich in de uren na zijn plotselinge dood, bezat alles waar zelfs de onfatsoenlijke mens naar verlangt, en zeker de mens die graag fatsoenlijk zou willen zijn maar daar niet altijd in slaagt.
John Smith, uit het hoofd formulerend met het gemak van een topadvocaat, kon als leider van Hare Majesteits Loyale Oppositie de tegenstander recht tegenover hem, John Major, politiek verpulveren met een mengeling van humor, zacht gesproken zinnen en plotselinge overgangen naar bajonetscherpe pointes. Maar nooit stak Smith beneden de gordel. Nooit was hij in zijn taalgebruik grof. De meest priemende, persoongerichte aanval die de parlementaire analisten konden vinden, bestond, na het verschrikkelijke debacle rond het verlaten van het Europees Monetair Stelsel, uit de woorden: We hebben nu een gedevalueerd land met een gedevalueerde eerste minister.
En zo kan men het grote nationale verdriet in Engeland over John Smith uitleggen als een intens verlangen van een volk naar meer, veel meer fatsoen in de politiek. De zware nadruk op John Smiths fatsoenlijkheid accentueert de zeldzaamheid daarvan. Smith zelf formuleerde het eens zo: Elke beslissing die je als politicus neemt is een beslissing over recht of onrecht, over goed of kwaad, over rechtschapenheid of onrechtschapenheid.
John Smith was kennelijk in de ogen van alle naar fatsoen verlangende mensen uitgestegen boven het niveau van de huidige smalle standaard. De standaard die in de Verenigde Staten lijkt te leiden naar een crisis en die in Nederland het functioneren van de democratie begint aan te tasten.