De feiten in de roman lopen parallel aan die in het leven van de schrijver. In 1925 keert hij uit Moskou, waar hij enkele jaren heeft gestudeerd, naar Turkije terug. In de buurt van Izmir moet hij onderduiken. Als hij zich na vier weken op straat waagt, wordt hij door een hond gebeten. Een krantebericht over hondsdolheid doet hem het ergste vrezen. Dat is de tegenwoordige tijd van de roman, gemarkeerd door de veertig dagen die er voor een mogelijke besmetting staan.
Ondertussen laat de hoofdpersoon, Ahmet, de kleinzoon van een pasja, zijn ervaringen de revue passeren; de ervaringen van een idealistische jongeman die vanuit het door de Entente-mogendheden bezette Istanbul in 1921 naar Anatolie trok om zich bij de Nationale troepen van Ataturk aan te sluiten. Het front bereikte hij niet, maar hij werd tekenleraar in een provincieplaats; dat is voor Hikmet de reden geweest om samen met een vriend naar Moskou te gaan.
In de roman wordt het motief evenals de nauwe betrekking tot Ataturk in het vage gehouden. Het autobiografisch gehalte moet toch al niet helemaal letterlijk worden genomen: zo was het in werkelijkheid de vader die aan hondsdolheid bezweek. En als de roman over de gevangenschap van Ahmets vriend Ismail vertelt, schrijft hij hem in feite zijn eigen geschiedenis toe.
Belangrijk lijkt me dat voor een Nederlandse lezer niet. Interessanter is de beschrijving van de romantische mentaliteit van jonge communisten in Moskou. Romantiek betekent vooral zelfopoffering voor een grotere zaak, zij het dat de verteller niet verder komt dan frasen over liefde voor het vaderland en voor de mensheid, tenminste voor sommige mensen. Daarvoor laat hij zijn Russische geliefde in de steek.
Gevangenschap, martelingen, zelfs de dood nemen de romantici op de koop toe. De laatste dag in Moskou die Ahmet memoreert wordt er op z'n Russisch over de romantika gemijmerd: ‘… het is de romantika van de Rode Partizaan op zijn galopperend paard. Waar galoppeert de ruiter heen? De meeste keren de dood tegemoet. Maar wel om te leven, om mooier, rechtvaardiger, beter, intenser te leven.’
Hikmet schrijft de roman niet in het vuur van de jeugdige revolutie, maar aan het eind van zijn leven; ook de lezer weet bij die passage al wat de jonge helden te wachten staat. Toch stelt Hikmet nergens de vraag: was het dat wel allemaal waard? Zelfs niet op het laatst; de slotzin van de roman luidt: ‘Mijn gasten zijn niet ouder geworden. Ze hebben dezelfde leeftijd als toen ik ze voor het laatst zag, maar ik ben nu in mijn zestigste. O, kon ik nog vijf jaar leven…’ Dat klinkt wrang, niet alleen omdat hem die vijf jaar niet meer beschoren zouden zijn.
Over de tussentijd niets dan ellende. Een van zijn vrienden werd krankzinnig ten gevolge van martelingen. Anderen verging het niet beter. Of juist wel, want terloops wordt van menig jonge revolutionair vermeld hoe die eieren voor z'n geld koos, zich aanpaste en tot rijkdom kwam of het tot regeringsfunctionaris bracht.
Maar Hikmet rekent niet af; evenmin als in Mensenlandschappen geeft hij expliciet commentaar, laat staan kritiek. In het gedicht beschikte hij trouwens over een rijker register dan als prozaschrijver, al probeert hij de starheid van een chronologisch verhaal te doorbreken door in korte passages telkens van tijd en personage te wisselen. Hij lijkt sterk gebonden aan de opzet van een levensverhaal, waardoor de open aandacht voor de levens van vele anderen, die het gedicht zo bijzonder veelzijdig maakte, ontbreekt. Ik heb de roman dan ook maar als achtergrondverhaal bij het gedicht gelezen.
Dichters & Denkers
Jonge helden
Nazim Hikmet, De romantici. Uit het Turks vertaald door Wim van den Munkhof, De Geus, 219 blz., f39,90
Van de Turkse schrijver Nazim Hikmet (1902-1963) signaleerde ik hier vorig jaar de vertaling van zijn bijna vijfhonderd pagina’s lange gedicht Mensenlandschappen. Hikmet smokkelde de verzen uit de gevangenis, waar hij twaalf jaar vastzat. In 1951 vluchtte hij naar Moskou. Kort voor zijn dood in 1963 voltooide hij er zijn enige roman, De romantici.
www.groene.nl/1996/2