Stephan Enter debuteerde in 1999 met de verhalenbundel Winterhanden, waarmee hij werd genomineerd voor de Librisprijs. In het slotverhaal, Zeevonken, introduceerde hij Nils Groede en diens vriendin Hella, die alleen stottert «als ze zich heel verward en verloren voelt». Nils probeert zich in dit verhaal zijn echte vader te herinneren, die hij nauwelijks gekend heeft en van wie hij een overlijdensbericht heeft gekregen. Hij is niet in staat zijn vriendin over zijn vaders bestaan in te lichten. Enter werkt hier al met een ingehouden observerende stijl, schijnbaar koel en afstandelijk, maar in de grond zo emotioneel als het maar zijn kan. Laatste zinnen: «Ik merk dat mijn ogen zich met tranen vullen. Dan zegt ze: ‹Prachtig. Ik vind het echt ongelooflijk prachtig.›»

In de ambitieuze roman Lichtjaren keert Enter terug naar deze twee figuren en vertelt tot in alle minutieuze, op het eerste gezicht weinig sensationele maar vaak aangrijpende details het verhaal van hun ontmoeting, hun verhouding en hun breuk. Veel ingrediënten die in het korte verhaal alleen worden aangestipt, zoals hun gekibbel, de afstandelijkheid van Nils, de ruimte die er altijd tussen hen bestaat, Hella’s gestotter, Hella’s ouders, krijgen nu in de roman een gedetailleerde beschrijving. Enter geeft zijn twee verhaal figuren een context, een bestaan. Hij introduceert ons in de zeden en gewoonten van een universitaire schermvereniging waar ze elkaar voor het eerst ontmoeten. Hella studeert piano aan het conservatorium, Nils fundamentele natuurkunde, en over beide studies en wat erbij komt kijken geeft Enter uitvoerige verslagen, die uiteraard ook de verschillen tussen deze twee figuren nader uitlichten.

Kan het nog: een jongen-ontmoet-meisje-roman? Alleen wanneer je, zoals Stephan Enter, bereid bent je aan een liefdevolle en pijnlijk nauwkeurige beschrijving te wagen, die niet gebaseerd is op uitvoerige invuloefeningen van gevoelens en emoties, maar die de omgeving daarvan in kaart brengt. Bij Enter kom je niet vaak tegen hoe zijn helden zich «voelen», of dat ze «eenzaam» zijn of «niet begrepen», wel beschrijft hij in alle details Hella’s ontwaken, of de dingen die in haar kamer staan, of de tas waarin ze haar muziek vervoert, en dan weet je, zonder nadere benoeming dus, hoe groot Nils’ liefde voor haar is: «Hoe ze, voor een kraam met kettinkjes en oorbellen, opeens de rechtermouw losliet, het boeket in de andere arm nam, zonder naar de hand te kijken even op de pink nagel beet en vervolgens met door het boeket afgedwongen omslachtige bewegingen een paar zwarte, pluizige handschoenen uit haar jaszakken haalde en aantrok.»

Deze roman roept door een aaneenschakeling van detailleringen, uitbreidingen en smartelijke herinneringen een prachtig beeld op van een verhouding tussen mensen die je zo ergens kunt tegenkomen. Daar heb je Hella, en Nils is de jongen die daar de krant zit te lezen. Maar dat is nog niet alles. Enter slaagde erin bij mij een onwaarschijnlijk sterk gevoel van verbondenheid met deze figuren op te roepen, ik begon met volle kracht mee te leven, zijn beelden en zinnen begonnen meer en meer op mijn hele sentimentaliteit in te werken. Ik wilde ze toeroepen, zoals het bij de beste romans hoort: ach, hou toch op met dat gedoe, luister naar elkaar, laat je niet verpulveren door al die observaties, Nils, ga niet stotteren, Hella. Ik las ineens weer als een jongen die een boek leest en ineens begrijpt waarom precies dit schijnbaar afstandelijke boek zo op zijn gevoel inwerkt.

Enter bereikt dit door een ingehouden, onsentimentele, vaak ook gewoonweg geestige stijl, en een observering van het minieme die je ook al in zijn eerste boek kon voelen en zien. Zijn intense beschrijving van de gedachtewereld van de figuur Nils Groede, die niet in staat is zijn observaties van de wereld en zichzelf in een juist licht te zien, die zichzelf blijvend afzet tegen anderen, die doelbewust kiest voor een onhoudbaar isolement, is zonder meer tragisch en daardoor meeslepend. Want juist die onwaarschijnlijk volgehouden detaillering waarmee Enter deze roman zo gloedvol in het licht heeft gezet, brengt ook de onafwendbare ondergang van de verhouding tussen Hella en Nils dichterbij. Nils herinnert zich vrijwel alles van zijn vriendin Hella, daar is deze roman een verslag van, maar hij is niet in staat zich haar gezicht voor de geest te halen. Keer op keer weet hij niet hoe ze eruitziet, en in de beschreven details probeert hij haar tevergeefs op te roepen. En zo ontglipt ze hem zoals Eurydice aan Orpheus ontglipte. Enter schreef een klassieke liefdesroman, ingehouden, tot op het sentimentele gevoelig en verlangend, vaak geestig, maar in de grond nooit ironisch, altijd tastend en onderzoekend. En Hella, daar ben ik van gaan houden. Enter heeft de tragische ondergang willen schetsen van een held die niet in staat is zichzelf een alomvattende blik te gunnen, die niet in staat is zijn in het heden bestaande geluk naar de toekomst te verplaatsen, die wil blijven hangen in een blik die de dingen alleen in hun afzonderlijkheid kan zien.