Bij het schrijven van zijn debuutroman heeft praktisch filosoof René van Delft (1965) zijn beroep niet op zijn kantoor achtergelaten. Zolang het duurt gaat over boezemvrienden Erik en Worrie. Erik heeft puistjes en Worrie heeft praatjes. De rolverdeling is duidelijk. ‘We zaten nog in de laatste klas van de havo. (…) We spraken liever over het ontstaan van de kosmos dan dat we iets aan natuurkunde deden; we stelden de grote lijnen van de geschiedenis vast, zonder de boeken van dat vak te raadplegen; we bespraken de grenzen van het logisch denken, zonder ons in de wiskundelessen te verdiepen.’ Zulke jongens.
De roman is vooral de ontmaskering van Worrie. In eerste instantie is hij een vreemde verschijning in Eriks klaslokaal; hij gaat met plezier de confrontatie aan met docenten, om deze vervolgens, met een eeuwige grijns, te winnen. Erik, de typische puber, kijkt mateloos tegen hem op. Maar naarmate de tijd verstrijkt, leert hij Worries familie kennen en leert hij zelf nadenken. In werkelijkheid blijkt Worrie net zo min antwoorden op de Vragen des Levens te hebben; hij weet het alleen te verbergen achter een nonchalant voorkomen en een vlotte filosofische babbel.

Zo laat Van Delft een soort asymmetrisch Bildungsverhaal zich ontwikkelen, waarin de karaktergroei van de ene hoofdpersoon ten koste gaat van die van de andere. De thematiek is overduidelijk – op elke bladzijde hangt een zweem van het gemis van verloren vriendschap. Tegelijk hanteert Van Delft een meanderende vertelstijl; constant wordt de plot onderbroken door niet coherente observaties of meninkjes. Alsof hij alle alinea’s heeft uitgeknipt, in een hoge hoed door elkaar heen heeft gehusseld en ze op willekeurige volgorde onder elkaar heeft geplakt.

Nu hoeft de schrijver het zijn lezers niet altijd maar gemakkelijk te maken, maar door zijn narratief zo veelvuldig te onderbreken doet hij zijn roman geen recht. In één scène loopt de altijd ongemakkelijke Erik de slaapkamer binnen van Toika, Worries zus, en denkt hij dat ze wellicht geen ondergoed draagt. Jemig. Na deze constatering worden vier pagina’s lang triviale herinneringen opgehaald, om daarna nog eens op de al dan niet afwezige slip terug te komen – maar tegen die tijd is alle spanning alweer verdwenen. Het is de less is more-dooddoener; iets minder tekst zou iets meer roman opleveren.

Overigens blijkt Toika inderdaad géén onderbroekje te dragen.