Blauwe damp, het debuut van Marcel Maassen (1965), is ook een egodocument, een echt jongensboek van een schrijver die de provinciestad in plaats van de grote stad als lokatie kiest en de nostalgie naar verdwenen jongensdagen thematiseert. Het is niet extreem of uitgesproken ‘modern’. Het boek beschrijft het nogal vale leven van een schrijver in wording, met veel aandacht voor seksualiteit. De vriendin van de schrijver is - geheel begrijpelijk - vertrokken omdat ze zijn gezeur niet langer kon verdragen. Op pagina 9 praat de auteur in spe met een vriend en legt het boek alvast uit: ‘Zij was de vriendin van Jos en ik was verliefd op haar omdat ik hem haatte en toen ging hij dood nadat ik hem had verraden en later kreeg ik verkering met haar en toen hoefde ik haar steeds minder en op het laatst hoefde ik haar helemaal niet meer totdat zij mij niet meer hoefde en een ander kreeg en ik haar weer terug wilde maar niet kreeg…’
‘Een draak van een verhaal.’
‘Het spijt me, het is naar het leven. Je zult het ermee moeten doen. Ik zal in elk geval proberen het heel mooi op te schrijven en ik zal de gebeurtenissen een beetje door elkaar hutselen en dan is het literatuur.’
Zo is dat. Heel mooi opschrijven en de gebeurtenissen een beetje door elkaar hutselen, dat is literatuur. En Maassen wil in zijn debuut nadrukkelijk literatuur maken. Zijn hoofdpersoon, de ik-verteller, noemt hij Marcel Muurens, een vrij laffe omtrekkende beweging. Het leven van Muurens heeft veel weg van dat van Maassen, die, zo staat onder de auteursfoto, in Geleen werd geboren en in Nijmegen Nederlands studeerde. Door zijn ik-figuur Muurens te noemen spaart Maassen de kool en de geit: het is autobiografisch en het is niet autobiografisch. Opzichtig en overvoorzichtig verschuilt de auteur zich achter zijn protagonist.
MARCEL MUURENS (1965) groeit op te Geleen in een beschermd milieu, met lieve ouders en veel vrienden. Hij neemt het leven zoals het komt en maakt zich nergens druk om. Hij is een deugniet, maar natuurlijk wel eentje met een hart van goud. Zo is het eigenlijk met alles: hij is het wel, maar toch ook weer niet. Hij doet zich stoer voor, maar is ondertussen laf en bang. Hij roept ‘vuile jood’, maar huilt na het zien van Holocaust. Hij leeft wel, maar eigenlijk ook weer niet. Hij is er niet echt, omdat hij persoonlijkheid mist.
Marcel en zijn vrienden doen gewone jongensdingen en koesteren gewone jongensverlangens. Ze worden pubers. In een van de mooie alinea’s (want Blauwe damp is niet slecht geschreven) wordt het zo verwoord: ‘Samen werden we groter, langzaam, heel langzaam. De dagen waren nog echte lange dagen en de jaren nog echte jaren, rustige, trage kinderjaren. Het waren tijden zonder veel tragiek. Goed, er ging een opa dood en een hamster, een hond liep weg en soms was er ruzie - met Jos of met iemand anders - maar het echt grote verdriet bleef op een afstand. Godzijdank.’
In zijn jaren van bewustwording ziet Marcel de wereld niet wezenlijk veranderen. Zijn beste vriend Jos, voor wie hij een zijig, naar homoverliefdheid zwemend ontzag voelt, is de leider van De Jongens van de Zolder. Die zolder is hun ontmoetingsplaats, ‘onze hemel vol gedroomde ontucht’, een plek waar gefluisterd wordt over meisjes, over tongzoenen en vooral over ‘neuken’.
Ze willen allemaal heel graag eens een keertje ‘neuken’. Ook Marcel wil heel graag ‘neuken’. Maar echt ‘neuken’ doet Marcel nog niet. Dat komt later wel, later zal hij voor het eerst ‘neuken’. Dat wordt beschreven in het hoofdstuk ‘Neuken’.
Gaan studeren betekent een andere wereld betreden: ‘Het studentenleven, het schrijversleven: vrouwen en vrienden en bier.’ Naast ‘neuken’ heeft Marcel inmiddels nog een wens: schrijven. Nee pardon, niet schrijven - schrijver zijn. Dat is een essentieel onderscheid.
Het komt allemaal zo: ‘We moesten lezen voor de lijst en ik hield niet van lezen en dus zocht ik naar dunne boekjes. “Moet je Nescio lezen”, zei iemand. Een paar dagen later, in de bibliotheek, probeerde ik me de naam die ik gehoord had te herinneren. Ik kwam thuis met boeken van Ionesco. Pas later, nadat ik tijdens de literatuurles Nederlands had gesproken over het mooie boek van Ionesco dat ik aan het lezen was (dat ik dus niet aan het lezen was), werd mij duidelijk dat ik de zaken een beetje door elkaar had gehaald. “De Uitvreter moet je lezen, van Nescio”, zei Limpens, onze leraar. Toen las ik Nescio en huilde, dikke echte tranen. Opeens was ik weer acht en helemaal alleen op de wereld. Zo mooi. Toen wist ik: ik zou Nederlands gaan studeren. En ik wist ook: ik word schrijver. Onmiddellijk was ik een schrijver.’
Het zal eens niet Nescio zijn…
MUURENS’ VERLANGEN is er niet op gericht een boek te schrijven, maar puur en alleen op het schrijver zijn: ‘Aan schrijven had ik niet gedacht toen ik zei dat ik zou gaan schrijven. Aan interessant en artistiek zijn had ik gedacht, geliefd bij vriend en vijand en bij zoveel mogelijk mooie meisjes. Voordragen uit eigen werk voor literaire vrouwen die met me willen kussen en nog veel meer, signeren in boekhandels, en vrouwen die mijn handtekening en nog veel meer vragen, recensies, praatprogramma’s, boekenbal…’
Hij werkt aan een manuscript en maakt zich vreselijk druk over het begeleidend briefje bij het typoscript en de kleur van het kaft. Inderdaad - niet over wat hij schrijft. Probleempje: ‘Ik wilde schrijven maar wist niet waarover, ik had geen onderwerp, geen verhaal en geen idee, niets.’ En dit is precies het manco waaraan Blauwe damp ten onder gaat. Er is niets wat de auteur heeft willen vertellen, behalve dat hij een boek wilde schrijven.
Een bevriend redacteur zei een keer tegen me: ‘Ik zou heel goed kunnen schrijven. Stilistisch ben ik uitstekend en ik kan prachtige zinnen bouwen. Alleen, ik heb niks om over te schrijven, dus ik doe het niet.’
Precies. Het hoeft niet van de eerste tot de laatste pagina hectisch te zijn wat er wordt verteld, maar er moet in ieder geval iets zijn dat de behoefte tot schrijven aanwakkert. Een boek moet ergens vandaan komen, het moet al leven in de schrijver voordat het wordt geschreven. Het moet sluimeren en knellen en bonzen en kloppen, en dan op een dag tevoorschijn springen, openbarsten, gaan bloeden, weet ik veel. Het boek is er al lang, en wacht tot het eruit mag. Dan komen de zinnen, dan komt de taal. Niet andersom. Niet eerst die prachtige passages en vervolgens, als een verwaarloosd aanhangsel, het verhaal.
En dat is het essentiele onderscheid tussen ‘willen schrijven’ en ‘schrijver willen zijn’. Marcel Maassen construeert af en toe mooie zinnen, geeft een aardig beeld van een provinciestad in de jaren zeventig en van ongeinteresseerde en luie studenten, maar nooit, nooit is er passie of gedrevenheid. Alles is gedrenkt in bloedeloze nostalgie en dweperij met verdwenen jongensdagen, de vertelling is plakkerig van het jongetjessperma en het jongetjessnot.
Voor het overige is Blauwe damp goed verzorgd, heeft het een keurige cyclische opbouw en is het stilistisch soms sterk. Ritmische zinnen, met veel herhalingen, krijgen op goede momenten iets zangerigs, in een prettig timbre. Maar de lamlendigheid van de verteller, het onophoudelijke geemmer over ‘neuken’, het totale gebrek aan ironie en de nietszeggendheid van de gebeurtenissen maken het een vervelend boek. Een boek dat laat zien dat de schrijver de taal misschien wel beheerst, maar vergeet dat die taal bedoeld is om iets te vertellen, uit te drukken of over te brengen.
Jongetjessperma & jongetjessnot
Marcel Maassen, Blauwe damp. Uitgeverij Sun, 174 blz., \f29,50
ER VERSCHIJNEN tegenwoordig veel debuten, die veelal op een egodocumentachtige manier de hedendaagse, versnelde cultuur als decor kiezen en een belangrijke plaats inruimen voor het leven ‘zoals het door jonge mensen wordt geleefd’. Seksualiteit, drugs, geweld, zapverslaving, afstomping en verveling zijn de onderwerpen. Veel van mijn favoriete boeken komen uit die hoek, al wil dat niet zeggen dat ik a priori literatuur goed vind die dergelijke thema’s behandelt. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat uitgevers meer dan ooit op zoek zijn naar boeken die passen in die lijn. Manuscripten van dit soort zijn er in overvloed - maar zeker niet allemaal rijp om te worden uitgegeven.
www.groene.nl/1994/48