Journalisten hebben er een handje van hun kennis te jatten. Wellicht is dat zelfs de kern van hun vak. Bij deze biecht ik dat op aan de theater­studenten in Leiden bij wie ik onlangs mijn persoonlijke beroepsethiek onder woorden bracht: ‘Geloof in waarheid, maar houd er rekening mee dat je je kunt vergissen.’ Hoe authentiek deze oneliner wellicht ook klonk, ik weet bijna zeker dat Jos de Beus mij deze wijsheid ooit in het hoofd heeft geplant, tijdens een van de vele gesprekken in zijn kamer in de Oudemanhuispoort. Geweldige uren waren dat, tussen de torentjes van boeken die hij altijd her en der rond zijn bureau bouwde. De intellectuele alleseter Jos de Beus was voor een journalist die achter het direct waarneembare wil kruipen een ongemeen dankbare gesprekspartner.

Dat kwam doordat zijn wetenschappelijke motivatie ook journalistieke trekjes had, in die zin dat hij zich met gretigheid op kwesties van maatschappelijk belang stortte. Net als een journalist wilde hij daar dan alles van weten, om vervolgens de wetenschapsbeoefenaar in zichzelf aan te spreken voor de diepere duiding. Dankzij zijn vorming in de politicologie, de filosofie en de economie was hij in staat onderliggende verbanden bloot te leggen die voor anderen verborgen bleven. Dat maakte het voor een journalist een feest zijn kennis af te tappen.

De Beus heeft al die vakken ook onderwezen, politieke wetenschappen en economie aan de Universiteit van Amsterdam en aan Harvard, filosofie aan de universiteiten van Twente en Groningen. Het gesprek met hem was ook zo prettig dankzij zijn benadering van het begrip ‘waarheid’. Aan de ene kant weerhield zijn geloof in het bestaan van waarheid hem van het relativisme, dat zo vaak in verwatenheid ontspoort. Aan de andere kant was hij ervan overtuigd dat een wetenschapper dé waarheid nooit volledig kan doorgronden en dus rekening moet houden met de mogelijkheid dat hij zich vergist. In een debat wierp De Beus daarom altijd stellingen op, als kapstok voor intellectuele exercities over een duiding van de werkelijkheid.

Deze wetenschappelijke attitude ontleende hij aan de volgende antidogmatische wijsheid van de socioloog Ralf Dahrendorf: ‘Indien niemand alle antwoorden weet, laten we dan bovenal ervoor zorgen dat het mogelijk blijft verschillende antwoorden te geven.’ Die grondhouding maakte De Beus wars van leerstelligheid. Hij was altijd nieuwsgierig naar andere zienswijzen en ontvankelijk voor het eventuele gelijk dat daarin besloten ligt.

Deze houding van intellectuele eerlijkheid en twijfel maakte hem ongeschikt voor de actieve politiek, hoe geëngageerd hij ook was met de sociaal-democratie. Dat bleek al direct in de nasleep van het interview dat collega Wilfried van der Bles en ik in 1994 voor Trouw met hem hadden, over het pvda-verkiezingsprogramma van zijn hand. Daarin accepteert de pvda voor het eerst expliciet de ongelijkheid in de maatschappij, op voorwaarde dat de overheid er streng op toeziet dat iedereen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt gelijke kansen heeft. Gelijkheid bij de start maakt ongelijkheid als uitkomst aanvaardbaar, zij het binnen zekere grenzen. De Beus keerde zich tegen de ongenadige ongelijkheid in de Verenigde Staten en wierp daarbij de stelling op dat het beter is iemand een uitkering te verstrekken dan hem, zoals in Amerika gebeurt, te dwingen tegen een hongerloontje twee, drie baantjes tegelijkertijd te accepteren. Bij een zeker beschavingspeil hoort een beetje werkloosheid, was de logische consequentie die De Beus daaruit trok. Meester-politicus Frits Bolkestein rook onmiddellijk zijn kans en sprak met een satanische trefzekerheid: ‘De vvd, heren, is de échte partij van de arbeid.’

De notie van de onkenbaarheid van waarheid had ook consequenties voor De Beus’ denken over democratie. ‘In een autocratie is onwrikbare waarheid het met koeienletters geschreven doel van de macht’, schreef hij. ‘Daarom wordt in een democratische samenleving resoluut afscheid genomen van de aanspraak op waarheid door een staat.’

Aan de andere kant keerde hij zich tegen politiek waarin elk geloof ontbreekt dat dé waarheid bestaat, ook al kan niemand haar kennen. De democratie is daardoor volgens hem vluchtig geworden. De kiezers zweven, maar de politici ook, nu zij vaarwel hebben gezegd tegen de idee dat politiek een botsing is tussen partijen die op grond van een eigen visie op de waarheid, oftewel een politieke ideologie, een rangorde aanbrengen in belangen en hartstochten. Daardoor richten politici zich volgens De Beus niet meer op een toekomstvisie of een sociaal ideaal, als wel op het behoud van zekerheden voor de burgers. De kiezers zijn zo ‘toeschouwers’ geworden, een publiek dat door de politiek behaagd wil worden.

De Beus schreef bijna tien jaar aan een boek over deze toeschouwersdemocratie, tot een raadselachtige ziekte hem dwong het werk te staken. Bij de dood van zijn vriend en intellectuele voorbeeld Jacques van Doorn, ook zo’n gepassioneerde deelnemer aan het publieke debat, noteerde De Beus: ‘Hij schreef om zinvol te leven.’ Behalve aan zijn vrouw Marjon en zijn kinderen Florian en Madeleine ontleende ook De Beus de zin van het bestaan aan het schrijven en nadenken. Dat werd hem onmogelijk. Het moet voor hem ondraaglijk zijn geweest dat al die kennis uit zijn hoofd wegvloeide. ‘Om mij heen ontstaat een stilte, mijn vermogen om te communiceren is aan het verdwijnen’, schreef hij in een afscheidsbrief aan collega’s. ‘Ik kan niet meer putten uit mijn geheugen en er komt niets meer bij. Binnenkort ga ik verhuizen naar een verzorgingshuis in Hilversum en zal daar goed verzorgd worden en de laatste fase van het leven ingaan.’ Jos de Beus werd zestig jaar.

Jos de Beus ontleende de zin van het bestaan aan schrijven en nadenken