Volgend jaar wordt hij tachtig, maestro Peter Brook, de Engelse regisseur die het benauwde Engelse toneelklimaat 35 jaar geleden verruilde voor een centrum voor internationaal theateronderzoek in Parijs. Zijn frêle gestalte is doorzichtiger geworden, maar zijn ogen fonkelen als vanouds en de gestiek van de toneelmaker is onverminderd krachtig. Brooks werkdrift blijft ondertussen ongeëvenaard. Afgelopen seizoen voltooide hij een toneel versie van de correspondentie tussen de Russische schrijver Anton Tsjechov en zijn muze en echtgenote, de actrice Olga Knipper, met Michel Piccoli als Tsjechov en Brooks vrouw, de actrice Natasja Perry, als Knipper.

Daarna werkte Brook toe naar een nieuwe voorstelling, waarin hij terugkeert naar het continent dat hem van meet af aan fascineerde en waar hij vanaf 1972 met zijn troep toneelspelers regelmatig is geweest: Afrika. Met Marie-Hélène Estienne bewerkte hij de roman Leven en leer van Tierno Bokar, de wijze van Bandiagara van de Afrikaanse schrijver Amadou Hampâté Bâ (1901-1999) tot de toneelvertelling Tierno Bokar. De voorstelling ging deze zomer in wereldpremière in een fraai voorbeeld van industriële archeologie, de Gebläsehalle in het Landschaftspark Duisburg. Ze toert nu, van Barcelona naar Napels, van Lille naar Wenen en Berlijn, om in het najaar thuis te komen, in het eigen Parijse theater van Peter Brooks troep, het Théâtre des Bouffes du Nord, «de narren van het noorden».

Van Afrikaanse toneelspelers en dansers leerden Brook en zijn acteurs het principe van de carpet-plays: kleed op de grond is de speelvloer, sta je op het tapijt, dan ben je op, sta je naast het kleed dan ben je af. Brook liet dat principe en zijn fascinatie voor het Afrikaanse theater voor het eerst zien in de voorstelling Les Ik (1975), en hij keert er nu naar terug. In de buik van de fabriek, waar ooit staal werd gekookt door heet zuurstof in ijzererts te blazen, hebben Brook en zijn toneelspelers stromatten en kleurige kleden neergelegd. In de ruïnes van de industrie zetelen de nomaden van het zwervend theater. Ze kijken het publiek, zittend op de tussen oude staalkookketels gewurmde tribune, aan met een open blik: we gaan het verhaal over leven en sterven van de mens van voren af aan vertellen. Zoals Brooks dramaturg en huisschrijver Jean-Claude Carrière het ooit typeerde: «Peter Brook is exploring the ground. Over and over again.» Hier, tussen oud ijzer en grommend staal, wordt het wiel van het toneelspel opnieuw uitgevonden.

In de vertelling Tierno Bokar keren Brook en zijn toneelspelers terug in Soedan, het ooit door de Fransen gekoloniseerde deel van Afrika, ten zuiden van de Sahara, bij de mythische heuvels van Bandiagara, ten zuiden van de rivier de Niger, het gebied waar nu de wreedheid van Darfur heerst. De streek ook waar ooit in vrede het Dogon-volk woonde, hoeder van een oude en rijke Afrikaanse cultuur, genesteld in lemen hutten aan de voet van de rotswand waar de mager begroeide savanne begint. Lang voor Afrika door de westerlingen als het continent van de «primitieve naaktheid» werd ontsloten, kende het Dogon-volk een eigen sterrenkunde, een eigen kalender, rekenmethoden, een diepe kennis van het lichaam, een systematisch ingedeelde lijst van geneesmiddelen. Hun dansfeesten voor de doden, de dama, waren vieringen over het leven en over het leven na de dood, vol troostende overleveringen. Het motto van dé schrijver uit de Soedan, wiens leven de hele twintigste eeuw omspande, Amadou Hampâté Bâ, was ooit: «Als in Afrika een grijsaard sterft, verbrandt een complete bibliotheek.» Die zin is de gedroomde ode aan een orale cultus, de cultuur van de grote vertellers. Zo’n grote verteller was Tierno Bokar, «de wijze van Bandiagara». Over hem gaat Brooks voorstelling.

De schrijver Hampâté Bâ treedt in deze vertelling op als zijn leerling, Amkoullel, een in een ruim hemelsblauw gewaad gehulde figuur, gespeeld door Habib Dembélé. In het begin van de voorstelling Tierno Bokar doen hij en de spelers om hem heen iets wat je als toeschouwer niet meer voor mogelijk houdt. Hij vertelt hoe de wijze van Bandiagara leeft tussen zijn eenvoudige woning en de moskee. In de vroege ochtend staat hij op en roept zijn leerlingen op tot gebed. Naast Dembélé staat een van die wonderen van helder en eenvoudig Peter-Brook-acteren, de Centraal-Afrikaanse acteur Sotigui Kou yaté, die Tierno Bokar speelt. Hij doet, nee: hij demonstreert wat de verteller vertelt. Hij staat op van zijn gebedsmat en hij roept zijn leerlingen op naar de moskee te komen: «Assalat! Assalat!» Hij roept op tot islamitisch gebed. En gebed herbergt traditie. In die traditie is de tragedie van de vertelling van Tierno Bokar verborgen. Hoe verdraagzaamheid en humanisme tot een keten aan bloedbaden kunnen verworden, daarover gaat deze voorstelling ook.

Het verhaal is simpel en complex tegelijk. Een Algerijnse sjeik heeft eens (bij toeval, hij was de tel kwijt) het islamitische gebed van de elf gebedsparels één keer meer gebeden dan de traditie voorschreef. Uit een toeval maakt de sjeik een dogma: voortaan móet het gebed van de elf parels dat van de twaalf parels worden. Enige tijd kunnen deze twee riten, de Hamallisten (elf gebedsparels) en de Haretiken (twaalf gebeds parels) vreedzaam naast elkaar leven. Maar dan komt een combinatie van opnieuw toeval én politieke berekening tussenbeide. Een arme vrouw uit de familieclan van de Algerijnse sjeik geeft een Hamallist, een aanhanger van het gebed van de elf gebedsparels, aan bij de Franse koloniale politie: hij zou bij haar een theekan gestolen hebben. De Fransen maken uit het voorval een politieke rel. De Algerijnse sjeik is hun bondgenoot, het is voortaan uit met de vreedzame coëxistentie tussen de twee gebeds tradities. Met de armoede van de vrouw als moreel argument worden de Hamallisten van de elf gebedsparels door de Franse kolonialisten tot vermoedelijke oproerkraaiers en waarschijnlijke terroristen verklaard.

De heersers tonen in deze kwestie bovenal hun politiek cynisme: de tegenslagen van het Franse leger op het continent – het verhaal speelt zich af in het midden van de vorige eeuw – zouden de inwoners van de Afrikaanse kolonies wel eens op verkeerde gedachten kunnen brengen, verdeel en heers is nu het koloniale devies. Tierno Bokar, de wijze van Bandiagara, wil in de gebedskwestie neutraal blijven, hij predikt altijd verdraagzaamheid, hij wil een brug slaan tussen de verdeelde religieuze gemeenschappen, fundamentalisme is hem vreemd. Zijn devies: «Er is jouw waarheid, mijn waarheid en de waarheid» – daartussen moet lucht bestaan, anders wordt het niks met de mensheid. Maar sinds de machiavellistische ingreep van de Franse overheersers zijn de verhoudingen niet meer zo, en de «wijze van Bandiagara» wordt een speelbal. Daaraan gaat hij dood. Aan het eind van zijn lange leven (Tierno Bokar zal uiteindelijk aan dé waarheid van het humane mededogen sterven) smeekt hij alle goden – zijn eigen god en die van de kolonialen – dat hij bij zijn dood méér vijanden zal hebben die hij niets heeft aangedaan, dan vrienden. Zijn leerlingen helpen hem zacht naar de dood toe.

De gebaren in de voorstelling zijn beheerst, het spreken is stil, bijna fluisterend, de handeling is zonder franje, dit is theatrale epiek zonder stunts, dit is verteltheater met de kalme ondertoon die luidt: gaat u eens rustig zitten, wij hebben een mooi en indringend verhaal voor u. Tien toneelspelers, twee musici, matten en tapijten, wat torentjes en schermen, alles in een helder licht, in minder dan twee uur is het gedaan, je hebt daarna als kijker stof voor twee lichtjaren nadenken, ondertussen is er een stel mensen zachtjes op je hart gaan staan. Peter Brook is de laatste tijd vaak weggezet als de zen-goeroe van het multiculturele theater. Dat is hij niet. In een tijdens de Ruhrtriennale verspreide bundel (nieuwe) gesprekken met Brook, Zwischen zwei Schweigen, geeft hij antwoord op de vraag of zijn Parijse, internationale groep toneelspelers bewust intercultureel of multicultureel wil zijn. Peter Brook: «Dat zijn slogans. Daar gaat het niet om, althans niet bij ons. Het ligt veel eenvoudiger. Ieder mens is onvolledig. Ieder mens verlangt wanhopig naar iets van een ander mens. De basis van dat gevoel is niet alleen saamhorigheid, maar vooral het besef dat wat ik meebreng, door datgene wat de ander aan eigenheid meebrengt, verder ontwikkeld en vervolmaakt wordt. Dat is de kern van samenzijn, de basis van ons theater. Ieder lid van de groep erkent dat hij met iemand anders samenwerkt, die iets kan, wat hij of zij zelf niet kan. Samen beschikken ze door dit besef niet alleen over een grotere bandbreedte aan faculteiten en kwaliteiten, ze beschikken ook over een grotere bandbreedte aan begrip en begrijpen. Wanneer een groep dat kan opbrengen, bestaat de mogelijkheid zich dieper in een thema en een onderwerp in te graven.»

Tierno Bokar toont aan dat dit geen loze woorden zijn. De voorstelling laat zien hoe – om onze vorige hoofdredacteur, Martin van Amerongen, te citeren – keelsnoerend en hersenknersend theater samen kunnen gaan. En hoe Peter Brook – «exploring the ground over and over again» – nog altijd bezig is met de opdrachten die hij formuleerde in zijn legendarische pamflet The Empty Space: The Theatre Today uit 1968: «Lang geleden is het toneel als magie begonnen: magie bij een heilig feest, of magie zodra het doek opging. Tegenwoordig is het andersom. Het toneel is ternauwernood gewenst en wie eraan meewerkt wordt gewantrouwd. We kunnen er dus niet van uitgaan dat het publiek vroom en aandachtig is. We hebben de taak, de aandacht van het publiek te vangen en te zorgen dat het ons theater makers gelooft. Daartoe moeten we bewijzen dat er geen trucs in het spel zijn, dat niets verborgen blijft. We moeten onze lege handen laten zien en aantonen dat we niets in onze mouwen verborgen houden. Pas dan is er een begin.»

Eind oktober komt Tierno Bokar «thuis» in Parijs. Een paar weken later begint Ariane Mnouchkines Théâtre du Soleil op de Parijse thuisbasis, de Cartoucherie de Vincennes, aan een nieuwe serie voorstellingen van Le dernier Caravansérail (Odyssées) (besproken in De Groene van 31 juli). Misschien moeten Pierre Audi en zijn Holland Festival-staf komend najaar toch even de TGV naar Gare du Nord nemen.

Tierno Bokar in de regie van Peter Brook speelt van 26 oktober 2004 t/m 15 januari 2005 in Théâtre Bouffes du Nord in Parijs. Inlichtingen, speeldata en reserveringen: www.bouffesdunord.com