‘Ik geef toe dat ik gelukkiger ben wanneer mensen zeggen: “Hier is Ariel Dorfman die Death and the Maiden schreef.” Maar ik schaam me er niet voor dat ik over Donald Duck heb geschreven’, zegt Ariel Dorfman in de lobby van zijn Amsterdamse hotel. Donald Duck bestaat 75 jaar en Dorfman wordt overspoeld met aanvragen voor interviews over het boek dat hij bijna veertig jaar geleden schreef over de opvliegende eend. Sinds die tijd heeft hij een enorm oeuvre opgebouwd: tientallen romans, essays, toneelstukken en libretto’s. Zijn bekendste werk is ongetwijfeld het toneelstuk Death and the Maiden, in 1992 verfilmd door Roman Polanski. Het liefst praat hij over zijn nieuwste roman Americanos of over zijn liefde voor Holland, waar hij in de jaren zeventig vier jaar lesgaf aan de universiteit. Pas na enig aandringen wil hij ook wel spreken over Donald Duck, onder voorwaarde dat het boek in de context van zijn leven en werk wordt geplaatst.
Dorfman werd in 1971 wereldberoemd door het boekje Para leer al Pato Donald, oftewel Hoe lees ik Donald Duck. Imperialistiese ideologie in de Disneystrip, dat hij samen met de Belgische socioloog Armand Mattelart schreef. Het ‘handboek voor dekolonisatie’ – in de woorden van literatuurcriticus en schrijver John Berger – was een groot succes: er verschenen achttien vertalingen en wereldwijd werden miljoenen exemplaren van verkocht. Dorfman en Mattelart analyseerden vanuit marxistisch perspectief de inhoud van honderden Disneystrips, met de nadruk op Donald Duck. Ze concludeerden dat Disney’s fantasiewereld het kapitalistische systeem rechtvaardigt en verzet daartegen ontmoedigt. De stripfiguren leven in een liefdeloze wereld waar de wet van de jungle geldt en rijkdom het hoogste goed is. Wie bovenaan de ladder staat, kan zijn wil opleggen, wie onder ligt moet gehoorzaam zijn.
Een voorbeeld: Donald en zijn neefjes gaan in opdracht van Oom Dagobert op zoek naar de Hunka Junka, een enorme munt die enkele tonnen weegt. De gierige miljonair wil er natuurlijk maar een schijntje voor betalen. Wanneer bij terugkomst de enorme munt vals blijkt te zijn, ziet Oom Dagobert zich genoodzaakt de echte te kopen. Donald vraagt aan zijn oom of ze nu wat rust kunnen krijgen. Maar de hardvochtige Dagobert stuurt zijn familieleden terug naar het andere eind van de wereld om de valse munt te retourneren en zijn geld terug te halen. Donald haalt het niet in zijn hoofd om te protesteren. Integendeel, hij trekt de tegenovergestelde conclusie. Terwijl hij als een slaaf de enorme munt voortduwt, verzucht hij: ‘Wanneer zal ik eens leren mijn mond te houden?’
Hoe weinig solidariteit er bestaat tussen de onder liggende partijen, blijkt wel uit de manier waarop de Ducks de inheemse volken uitbuiten die ze op hun avonturen ontmoeten. De inboorlingen zijn vaak lui en achterlijk en hebben geen idee van de rijkdommen die ze bezitten. Zo krijgen Donald en Moby Duck de schatkist van het opperhoofd van Aridië in ruil voor de belofte te onthullen hoe je zeepbellen kunt blazen. Protest of verzet tegen het systeem worden belachelijk gemaakt of aangegrepen om de onderdrukking door de machthebbers te rechtvaardigen. Wanneer Donald als gevangene terechtkomt op een schip vol revolutionairen, blijkt hun bewind aan boord een nachtmerrie te zijn, als symbool van de dictatoriale maatschappij die zij voorstaan. Zelfs de ratten mogen het schip niet verlaten. Alleen de marine, symbool van orde en gezag, kan nog redding brengen.
Dorfman en Matellart hekelen het wereldbeeld dat de jonge lezers via de Disneystrips wordt opgedrongen. Het zou hen ertoe brengen hun eigen uitbuiting te accepteren en elk verzet daartegen ontmoedigen. ‘Zolang Donald Duck nog onschuldig glimlachend bij ons rond kan lopen, zolang hij nog de macht en het collectieve bewustzijn vertegenwoordigt, kunnen imperialisme en binnenlandse bourgeoisie rustig slapen’, is hun conclusie.
Volgens Dorfman moet zijn boek worden gezien als onderdeel van de Chileense vrijheidsstrijd in de jaren zeventig. Dorfman was een bevlogen aanhanger van het democratisch socialisme van de Chileense president Salvador Allende en werkte een tijdlang als diens cultureel adviseur. Hij vertelt: ‘Het boek van Donald Duck kwam op een moment dat er een revolutie gaande was in Chili. We waren nu in staat om onze eigen massacultuur te produceren, op het gebied van televisie, radio, maar vooral op het gebied van stripboeken. We erfden een stripimperium, maar alle strips waren op het Disneymodel, of in elk geval op Noord-Amerikaanse leest geschoeid. Een van de dingen die ik mezelf afvroeg, is hoe we andere strips konden maken. Strips die aansloten bij onze eigen ervaringen in Chili.’
Maar daarvoor was onderzoek naar de werking van strips nodig, een nog onontgonnen terrein. ‘Niemand wist hoe deze strips functioneerden’, zegt Dorfman. ‘Wat waren ze eigenlijk? Hoe analyseer je een strip? Ze werden niet bestudeerd.’ Het idee dat de strips van Donald Duck of Mickey Mouse gelezen konden worden als Jane Austen of Hugo Claus was iets nieuws. Ariel Dorfman: ‘In de Verenigde Staten zeggen ze over mij: hier is de man die “cultural studies” heeft uitgevonden.’
Hoe lees ik Donald Duck was niet alleen een pamflet tegen het Amerikaanse culturele imperialisme, het was voor Dorfman ook een persoonlijke afrekening met het land waar hij zijn kinderjaren doorbracht. Enkele jaren na zijn geboorte in 1942 vluchtten zijn ouders vanwege het verzet van zijn vader tegen het bewind van Juan Perón uit Argentinië naar de Verenigde Staten. In Amerika zwoor Dorfman alles af wat hem herinnerde aan Latijns-Amerika. Hij weigerde nog langer Spaans te spreken, veranderde zijn voornaam in Edward en ging volledig op in de Amerikaanse cultuur.
De haatcampagne die de Amerikaanse senator McCarthy in de jaren vijftig ontketende tegen alles wat links was, dwong de familie Dorfman nogmaals te vluchtten, dit keer naar Chili. Dorfman, die zich inmiddels Ariel noemde, veranderde in een Chileense nationalist, een über-Chileen, die niets meer wilde weten van de Amerikaanse cultuur. Met zijn boek over Donald Duck probeerde hij de banden met Noord-Amerika radicaal door te snijden: ‘Het was een manier om tegen de Verenigde Staten te zeggen: “Je hebt geen macht over mij. Ik wil niet alleen niet meer teruggaan, maar ik neem Amerika onder de loep en laat het in een ander licht zien.” Het was mijn manier om te zeggen: “Dit is het, mijn relatie met de Verenigde Staten is voorbij.”’
Natuurlijk klopte dit totaal niet, zegt hij nu. De ironie van het lot bepaalde dat de Verenigde Staten uiteindelijk zijn nieuwe vaderland zouden worden. Na de coupe van generaal Pinochet in 1973, die hem tot ballingschap dwong, strandde hij in 1980 na vele omzwervingen bij toeval in het land dat hij zo verfoeide. Nu is hij al meer dan twintig jaar professor aan Duke University in Durham, North Carolina. Met de jaren is zijn radicalisme verdwenen en is hij genuanceerder gaan denken over identiteit. ‘Ik dacht altijd dat identiteit bepaald werd door een land. Nu denk ik dat niet meer, het wordt bepaald door vele factoren. De meeste mensen hebben een gemengde identiteit. Die van mij in het bijzonder is gemengd, door alle verschillende invloeden, talen en plaatsen waar ik thuishoor. Je kunt tot vele verschillende landen, culturen en talen behoren. Ik heb besloten om mezelf niet langer te definiëren, maar dingen gewoon te doen.’
Hoe denkt hij na veertig jaar over zijn eerste bestseller? Hoe lees ik Donald Duck heeft ondanks het grote succes niet veel bereikt, erkent Dorfman. ‘Disney heeft het gevecht gewonnen. Vijfenzeventig jaar na Donald Duck, tachtig jaar na Mickey Mouse, zijn zij duidelijk veel succesvoller dan ik. De wereld krijgt eerder meer dan minder Donald Duck te zien.’ Toch is de analyse die hij in 1971 maakte volgens hem nog steeds relevant. Nog steeds worden derdewereldlanden door Disney afgeschilderd als plaatsen waar de ontwikkelde wereld verlichting brengt in ruil voor grondstoffen. Ook de structuur van massamediaproducten verschilt niet zoveel van vroeger.
Maar wat Dorfman het meest relevant vindt in zijn boek is de manier waarop hij omging met buitenlandse culturele invloeden, een aanpak die hij typeert met de term ‘cultureel kannibalisme’, naar een manifest van de Braziliaanse modernisten uit de jaren twintig. Ariel Dorfman: ‘Ik ben altijd tegen censuur. Je kunt niet per decreet culturele producten uitsluiten, of je het er nu wel of niet mee eens bent. Ik denk niet dat je de grenzen moet sluiten en zeggen: Donald Duck mag er niet in. Je moet de dominante cultuur kannibaliseren. Je maakt je die cultuur eigen en geeft haar vervolgens een eigen betekenis. Je eigent je die cultuur toe. Op een bepaalde manier is het een daad die van afwijzing en tegelijkertijd van liefde getuigt. Hoe lees ik Donald Duck is een onbeschaamde en opgewekte toe-eigening van wat de Verenigde Staten hebben geproduceerd, dat vervolgens verdraaid en met een subversieve lading wordt teruggegeven. Alsof je zegt: ik geef je de eend terug, zonder veren en goed doorgekookt.’
Daarnaast vindt hij dat landen genoeg middelen moeten hebben om in elk geval iets van een eigen cultuur te produceren. Gevraagd naar de manier waarop dat moet gebeuren, noemt hij subsidies en het voorkomen van de monopolisering van distributiemiddelen voor culturele producten. Als voorbeeld van een geslaagde aanpak wijst hij op de Nederlandse zendtijdverdeling, die verschillende minderheden de kans geeft hun standpunt uit te dragen. Maar de precieze manier om de eigen cultuur te stimuleren laat hij in het midden. ‘Vandaag veranderen dingen zo snel dat het niet duidelijk is wat er gaat gebeuren, met Twitter, Facebook en YouTube. Internet heeft zozeer veranderd waar cultuur om draait, dat ik aarzel te zeggen dat het op deze of gene manier moet worden gereguleerd. Er zijn zoveel mogelijkheden tot creatief werk op zoveel verschillende terreinen. Dat verschilt erg met de situatie toen we Hoe lees ik Donald Duck schreven. Alleen strips en soaps waren toen populair.’
De omstandigheden zijn misschien veranderd sinds hij Donald Duck schreef, zijn betrokkenheid bij de wereld om hem heen is gebleven. Hij heeft net een nieuw toneelstuk over mensenrechten afgemaakt en heeft op verzoek van Amnesty International een brief geschreven aan president Obama over marteling. Zelf zegt hij: ‘Ik sta altijd aan de kant van de vrijheid, aan de kant van degenen die buitengesloten worden. Vrijheid, rechtvaardigheid en het einde van uitbuiting en honger – dat zijn mijn belangrijkste principes.’
Ook zijn geloof in de kracht van de verbeelding is overeind gebleven sinds de jaren zeventig. ‘Het is het enige dat ons bestaan rechtvaardigt. Ik geloof dat we schepselen van de verbeelding zijn. Ik denk dat we niet alleen uit Afrika zijn gelopen, maar dat we onze weg uit Afrika hebben gedroomd. Alleen al het idee dat je je een voorstelling kunt maken van het dier dat je gaat doden of van de angst die de donkere nacht oproept. Of het feit dat je je bewust bent van de dingen die gebeuren en ze vertelt aan je kinderen en de mensen om je heen. Wij mensen zijn vertellers. We hebben een enorm vermogen om ons een betere wereld voor te stellen. Een van de grootste tragedies is dat de mens het vermogen heeft om zich uit te drukken, maar daar niet voldoende gebruik van maakt.’