EEN GROEPJE welwillende vrienden van T. S. Eliot vatte eens het plan op om met behulp van draagkrachtige bewonderaars van de dichter een fonds op te richten dat hem in staat zou stellen voltijds als dichter werkzaam te zijn. Ze vonden het maar zonde dat hij als directeur van een uitgeverij in Londen werkzaam was en zijn dagen doorbracht met zo iets ondichterlijks als zaken doen. Toen hij er lucht van kreeg, reageerde Eliot ontzet. Hij had plezier in zijn werk, hij wilde helemaal niet voltijds dichter zijn!
Max Brod heeft ons met iets soortgelijks opgescheept ten aanzien van Franz Kafka. Die werkte na zijn juridische promotie - met Alfred Weber, de broer van Max Weber, als promotor - in Praag eerst als assistent op een advocatenkantoor, daarna kort bij een Italiaans vezekeringsbedrijf en vervolgens van 1908 tot 1919 als ambtenaar bij een staatsinstelling voor Arbeidersongevallenverzekering. Brod, die naast zijn schrijverschap een soortgelijke functie bekleedde, zette in zijn bekende Kafka-biografie zwaar aan hoezeer zijn vriend net als hijzelf onder dit dubbelleven leed. En hij was er van overtuigd dat we nog veel meer mooie romans en novellen van hem zouden hebben gekregen als hij zich niet met dit onzinnige bureaucratenwerk onledig had hoeven te houden.
Brod, die een uitgesproken romantische opvatting van het schrijverschap had, projecteerde zijn eigen onvrede over het dubbelleven als auteur en ambtenaar op Kafka, en deed hem daarmee onrecht. Kafka hield van zijn werk en gaf er pas op af als hij in een van zijn periodieke depressies verkeerde en het leven in zijn algemeenheid voor hem ondraaglijk werd. Zo klaagde hij in het voorjaar van 1914 over zijn ‘schwere widerliche Arbeit’ en over zijn ‘vollstandig verschwundene Bureaukraft’. Overwoog hij voor de zoveelste keer om ontslag te nemen, dan mopperde hij dat ‘der in mir grossgezogene Beamte’ hem daarvan afhield. Voor het overige vond hij op kantoor een zekere rust en stabiliteit.
Het werk daar bevrijdde hem van de druk van zijn ouderlijk huis, waar hij ook als volwassen man bleef wonen, en vooral van de permanente controle die zijn vader op hem uitoefende. Maar zonder twijfel leidde het hem ook af van wat hij noemde ‘die ungeheuere Welt, die ich im Kopfe habe’. Als voltijds auteur zou hij volslagen waanzinnig zijn geworden, of inderdaad, zoals hij wel eens had overwogen, uit het raam zijn gesprongen. Ook voor Josef K. uit Het proces was het bureau geen plaats van ellende maar van zekerheid, een ‘vaste burcht’.
Eerst na zijn dood werd Kafka tot een van de belangrijkste schrijvers van deze eeuw. Nu is hij de bijna mythische auteur. Zijn bureaucratenbestaan wordt nu gezien als iets afgeleids, als iets dat er eigenlijk niet had moeten zijn en dat er eigenlijk ook niet toe doet. Tijdens zijn leven was dat net omgekeerd, en hoewel hij wel degelijk literaire aspiraties had, moet ook hijzelf zich primair als ambtenaar hebben gezien - een bureaucraat die troost vond in het schrijven van romans en novelles na kantoortijd. Na acht jaren bureaucratenbestaan merkte hij droogjes op dat hij ‘zumindest bis zu den Huften im osterreichischen Beamtentum’ stak.
Kleine anekdoten vertellen vaak meer dan diepzinnige beschouwingen. Op een dag kwam hij in een paniekerige stemming bij Brod binnengelopen. Hij had zojuist een vreselijke streek uitgehaald! Hij was tot Konzipist benoemd en een lid van het bestuur had hem bij zich geroepen, hem met de post gefeliciteerd en vervolgens paternalistisch en rijkelijk pompeus toegesproken. Zonder het te willen en ook zonder het tegen te kunnen houden, was ambtenaar Kafka in een proestende lachbui uitgebarsten. Wat moest hij doen? Zou hij niet ontslagen worden? Samen met zijn vriend schreef hij de man een brief, waarin hij zijn excuses aanbood. De hoge ambtenaar reageerde laconiek en niet zonder gevoel voor humor op het incident.
Op kantoor stond Kafka bekend als een rustige, vriendelijke, ietwat naieve man. Hij werd vertederend ‘unser Amtskind’ genoemd - een ambtenaar die door iedereen werd gewaardeerd, niet in het minst door zijn meerderen die hem in tijden van tegenspoed alle vrijheid en medewerking verleenden. Na de eerste anderhalve jaar schreef zijn chef over hem: ‘Dr. Kafka is een uiterst vlijtig werknemer, uitzonderlijk begaafd en uitzonderlijk plichtsgetrouw.’ Kortom, op kantoor deed en had Kafka het goed.
DE INSTELLING VOOR de Arbeidersongevallenverzekering, waar hij elf jaar lang zes dagen in de week van ‘s ochtends vroeg tot ongeveer twee uur in de middag werkzaam was, behoorde tot de laat-negentiende-eeuwse vezorgingsstaat die de Habsburgers in navolging van Bismarcks Pruisen hadden opgericht. De Sozialstaat was, zoals bekend, het gevolg van een verlicht conservatisme en had als voornaamste oogmerk het socialisme en de arbeidersbeweging de wind uit de zeilen te nemen.
Het was een klein wonder dat Kafka als werknemer werd aangenomen omdat over het algemeen joden in het Habsburgse rijk uit overheidsinstellingen werden geweerd. Maar via een invloedrijk familielid haalde een joodse chef hem binnen. Laconiek commentaar van Kafka: 'Er der erste, ich der zweite und letzte und abbrockelnde Jude der Anstalt.’
Hij maakte snel carriere. De verschillende functies die hij in de dertien jaren van zijn actieve beroepsleven vervulde, klinken fraai in het Duits: Aushilfsbeamter, Praktikant, Konzipist, Vice-Sekretar und Sekretar der Arbeiter- Unfall-Versicherungs-Anstalt fur das Konigreich Bohmen. Begonnen als klerk eindigde hij als algemeen secretaris van dit instituut dat meer dan veertigduizend (merendeels kleinere) bedrijven bediende - een van de grootste instellingen van de Habsburgse verzorgingsstaat. In deze functies schreef hij verschillende notities, annotaties, rapporten en andere ambtelijke stukken. De Akademie Verlag te Berlijn heeft deze, te zamen met de erbij horende brieven, in 1984 gebundeld en in een fraaie hardcover uitgegeven: Amtliche Schriften. Klaus Hermsdorf schreef er een uitvoerig en informatierijk essay bij, hoewel ook hij meedoet aan de Brod-mythe dat Kafka zo onder zijn ambtelijke arbeid had geleden. Toch citeert hij een brief van maart 1921 aan Brod, waarin Kafka uitdrukkelijk zegt dat het bureau geen schuld heeft aan zijn ziekte. Integendeel, hij meent ‘dass es sogar noch eher mich aufrecht gehalten hat, als ich bewusstlos durch die Tage nur taumelte’.
Het bureau was onderdeel van zijn geweten geworden. Toen een vriendin op doorreis in Praag voorstelde hem tijdens kantooruren ergens in de stad te ontmoeten, reageerde hij ontzet. De reactie is zo serieus dat zij ironisch, zo niet humoristisch bedoeld lijkt. Maar dat is niet het geval, dat zou hij nooit hebben gekund! ‘Bedenke doch, Milena, das Bureau ist doch nicht irgendeine beliebige dumme Einrichtung (die ist es auch und uberreichlich, aber davon ist hier nicht die Rede, ubrigens ist es mehr phantastisch als dumm), sondern es ist mein bisheriges Leben, ich kann mich davon losreissen, gewiss, ich kann damit lumpig umgehen, weniger arbeiten als irgendjemand, mich trotzdem wichtig machen, aber lugen, um plotzlich als freier Mensch, der ich doch nur angestellter Beamter bin, dorthin zu fahren, wohin mich “nichts anderes” treibt als der selbstverstandliche Schlag des Herzens.'HET KANTOOR VOND HIJ eerder fantastisch dan dom. De stukken, de brieven, de rekesten, de archieven - dit hele onpersoonlijke, spookachtige verkeer tussen mensen dat zo typerend is voor de bureaucratie, fascineerde hem mateloos. Het bureau waarin hij ijverig en met plichtsbetrachting werkzaam was, was voor hem een bron van literaire ervaring, waarneming en inspiratie. Misschien had hij via zijn promotor de baanbrekende sociologische analysen van de moderne bureaucratie van Max Weber gelezen. In 1910 publiceerde Alfred Weber het essay Der Beamte waar hij wel kennis van genomen zal hebben. Hoe dan ook, zijn fascinatie voor de bureaucratie was een literair-sociologische. In Het proces en Het slot komen passages voor die rechtstreeks uit zijn eigen bureauleven stammen.Ook wat Max Weber de rationalisering van de westerse cultuur noemde en die hij niet in het minst in de bureaucratisering waarnam, treffen we bij Kafka aan. Maar juist op dit punt is er een groot verschil tussen Weber en Kafka: de eerste zag de bureaucratisering als een 'Entzauberung der Welt’, als een doordringend onttoveringsproces, terwijl Kafka haar juist als een groteske en hallucinatoire betovering beleefde en beschreef.
Brieven speelden in zijn beroepsleven een belangrijke rol, en ook schreef hij talloze epistels aan zijn vrienden, vriendinnen en verloofde. Hij merkte er over op: ‘Briefe schreiben aber heisst, sich vor den Gespenstern entblossen, worauf sie gierig warten. Geschriebene Kusse kommen nicht an ihren Ort, sonder werden von den Gespenstern auf dem Wege ausgetrunken. Durch diese reichliche Nahrung vermehren sie sich ja so unerhort. Die Menschheit fuhlt das und kampft dagegen.’
Dan gaat zijn analyse verder: om de demonen buiten spel te zetten hebben de mensen ten behoeve van een vredig onderling verkeer de trein, de auto, het vliegtuig uitgevonden, maar dat helpt niet meer. Terwijl deze uitvindingen werden gedaan, was de mensheid al bezig in de afgrond te storten. Na de post en de brieven werden de telegrafie, de telefoon en de radio uitgevonden - uitvindingen die de ‘spoken’ weer doen opleven: ‘Die Geister werden nicht verhungern, aber wir werden zugrundegehn.’
Overigens was zijn betrokkenheid bij zijn bureaucratische werk niet uitsluitend literair- sociologisch. Hij uitte zich nooit expliciet over politieke aangelegenheden, maar had wel degelijk opvattingen die we nu ‘progressief’ zouden noemen. Zo zette hij zich met enthousiasme in voor de preventie van bedrijfsongelukken. Hij schreef daar ook uitvoerige - nogal technische en gortdroge - rapporten over. Toen hij door dit werk met tal van verwondingen en verminkingen in aanraking kwam, gaf hij lucht aan zijn sociale gevoel: ‘Wie bescheiden diese Menschen sind’, zei hij eens tegen Brod toen ze het over arbeiders hadden die het slachtoffer van ondeugdelijke veiligheidsvoorschriften waren geworden. ‘Sie kommen zu uns bitten. Statt die Anstalt zu sturmen und alles kurz und klein zu schlagen, kommen sie bitten.’
Hij kraakte harde noten over de houding van vele werkgevers met betrekking tot ongevallenpreventie: omdat zij al de gevolgen van bedrijfsongevallen moeten verzekeren, zijn ze meestal niet bereid ook nog kosten te maken voor de ongevallenpreventie. Zijn kritiek op deze houding was niet moralistisch doch praktisch: ‘Man ubersah dabei, dass bei einer tunlichst betriebssicheren Einrichtung des Unternehmens und tunlichst aller Unternehmungen und der dadurch eintretenden Einschrankung der Unfalle sowie der Herabminderung der Folgen von solchen auch die Last der Beitrage an sich sinken muss.’
HET MEEST OPVALLENDE aan de Amtliche Schriften is de gortdroge, nu eens formalistisch-juridische dan weer droog bureaucratische manier van schrijven en de onverbloemde voorkeur voor statistische data. Bij uitzondering stuit de lezer op iets boeiends, zoals in de beeldende beschrijving van het alcoholmisbruik in de steengroeven, die uitmondt in gedetailleerde beleidsaanbevelingen. Overigens beschrijft Kafka de gevaren voor de arbeiders in deze steengroeven uitvoerig aan de hand van foto’s: ‘Der Lebensgefahrlichkeit der Arbeit in diesem Bruch muss jeder Laie erkennen. Ununterbrochen rollen Steinstucke herunter, ununterbrochen hort man das Echo von dem Aneinanderschlagen der Steine.’
Anders dan Brod wilde Kafka na zijn promotie niet in de journalistiek werkzaam zijn, omdat die te dicht tegen het literaire schrijven zou aanliggen. Werken en schrijven wilde hij strikt gescheiden houden. Hij zocht daarom bewust naar een baan die met kunst niets te maken zou hebben en dan het liefst met werktijden van de vroege ochtend tot de vroege middag, zodat er tijd voor schrijven zou overblijven. Dat was niet mogelijk in zijn eerste werkkring, en die verwisselde hij dan ook snel voor de Arbeidersongevallenverzekering die aan deze wens wel tegemoet zou komen.
Het zou interessant zijn om eens na te gaan in hoeverre de ambtenarenstijl van Kafka niet op gezette tijden ook in zijn romans en novellen opduikt. Literatuurkritiek is niet mijn expertise, maar ik merk wel dat ik zijn literaire oeuvre anders ben gaan lezen, nadat ik van zijn Amtliche Schriften kennis had genomen. Soms lijkt het alsof hij de ambtelijke stijl als in een verdichte vorm ironiseert, waardoor een spookachtige stemming wordt opgeroepen.
De kafkaeske spoken en demonen voeden zich niet alleen aan brieven en briefverkeer, zoals Kafka geloofde, maar vooral ook aan zijn romans en novellen. In zijn ambtelijke stukken liggen ze als het ware begraven, in de cocons van een dorre bureaucratentaal verpakt. In zijn literaire werken komen ze tot leven, staan ze ons naar het leven.