Wie Sneeuw per se als een politieke roman wil lezen die eenduidige meningen verkondigt over chador, sluier of hoofddoekje komt bedrogen uit. Pamuks roman is in de eerste plaats een psychologische thriller over het opgaan in het schrijven én over de onkenbaarheid van de ander. Daarnaast is het een liefdesverhaal met verraderlijke afloop. En als politiek in een roman te vergelijken valt met een ongepast maar niet te negeren pistoolschot tijdens een concert, zoals Stendhal het in De kartuize van Parma omschrijft, dan laat Pamuk zijn verteller Orhan wel met scherp schieten in de schouwburg van Kars maar raken zijn kogels de kern van Sneeuw niet echt. Ka groeit niet uit tot een doorgewinterde politicus maar wordt de passieve poëet die na een jaren lange schrijfblokkade zijn verzen krijgt aangewaaid als even zovele van God gegeven sneeuwvlokken. Het sneeuwt ook letterlijk, Kars raakt er enige dagen door van de buitenwereld afgesneden en wordt een tijdelijk proefstation voor islamitische terreur versus staatsterreur.
Lyriek blijft de moeder van alle religieus-politieke schermutselingen in Pamuks Sneeuw.
Ka komt, vermomd als journalist, in Kars terecht in een kafkaëske wereld waarin zelfmoord onder islamitische meisjes epidemische vormen dreigt aan te nemen. Doden de hoofddoek dragende meisjes zichzelf uit wanhoop omdat hen de toegang tot school, een lerarenopleiding, is ontzegd omdat zij weigeren hun doek af te doen tijdens de lessen? Of is het trots en willen ze baas over eigen lijf blijven? Is het hoofddoekje slechts een onderdrukkend stukje textiel of kan het een banier zijn voor kordate koranmeiden die zelfs onafhankelijk blijven van de dwingelandij van de politieke en mannelijke islam? Het antwoord op de in Sneeuw gestelde vraag welk gebod zwaarder weegt, dat van de overheid of dat van God, is veel ingewikkelder dan VVD-kamerlid Ayaan Hirsi Ali meende toen zij onschuldige scholieren op een schoolplein met die intimiderende vraag overviel.
Lieten de overvallen scholieren zich echt kennen? Dat is de vraag. Wat zegt verteller Orhan, buikspreker van Pamuk en literaire dubbelganger van Ka? «Misschien zijn we nu aanbeland bij de kern van ons verhaal. In hoeverre is het mogelijk de pijn en de liefde van een ander te begrijpen? In hoeverre zijn we in staat te bevroeden wat anderen doormaken, van wie de pijn heviger is, het gemis, de gekweldheid intenser? Als begrip betekent dat men in staat is zich in een ander, die van ons verschilt, in te leven, hebben dan alle rijkaards en rechters van deze wereld, ooit de miljarden sloebers in de marge kunnen begrijpen? In hoeverre is Orhan, de romanschrijver, in staat de duisternis in het moeilijke en verdrietige leven van zijn vriend, de dichter, te zien?»
Zijn we inderdaad, zoals Edward Said het in zijn meeslepende studie over West en Oost Culture and Imperialism schrijft, opgesloten in onze eigen cirkel of weggedrongen naar de periferie van de samenleving? Doet de moderne vertelling, die wil doordringen tot het heart of darkness, er nog toe? «Enter now terrorism and barbarism» (Said). Is het zo hopeloos? Is kennis van de ander persoon of werelddeel, christen of islamiet uitgesloten? Kan de schrijver zowel ín de walvis als buiten de walvis opereren, om een metafoor van Salman Rushdie (Imaginary Homelands) aan te halen?
Ka is misschien wel te kennen in Sneeuw. Verteller Orhan volgt hem jaren later als een schaduw, wetend dat het moeilijk blijft de witte plekken en de zwarte gaten in een levensloop probleemloos op te vullen met suggestieve volzinnen. Wie kent zichzelf? Kan de verteller, die niet eens het verdwenen groene notitieboekje van Ka te pakken krijgt (het boekje waarin de Kars-gedichtenbundel Sneeuw is opgeschreven inclusief anekdotische aanleidingen) zijn jeugdvriend benaderen en een betrouwbare biografie schrijven? Als Kas kern onvindbaar is, waar moet de reconstructie van Kas dubbele bestaan in Duitsland en Turkije dan om draaien?
Ka, sterrenbeeld Tweeling, blijft een Kafka-personage dat enkele keren wordt opgepakt maar dat nooit zijn doel («het slot», zijn geliefde Ipek) bereikt. «Ka was van het moralistisch ingestelde slag dat zichzelf wijsmaakt dat er geen groter geluk is dan in het geheel niets ondernemen om het persoonlijk geluk te bewerkstelligen.» Geluk is een kernwoord in Sneeuw, een woord dat uitgroeit tot een machteloze bezwerings formule voor de dichter die de gedaante verandering koestert. Hij is een kameleon, een Egyptische ka in deze typische Pamuk-roman vol exacte evenbeelden (de verteller Orhan treedt in Kas voetsporen als hij het leven van zijn jeugdvriend reconstrueert), dostojevskiaanse dubbelgangers en Borges-achtige figuren (Het boek van de denkbeeldige wezens).
De grootste liefde van «derwisj» Ka heet poëzie. Daarna komt Ipek, op wier schoonheid hij machteloos verliefd is. Zijn persoonlijk geluk staat zo centraal en zijn bezitsdrang is zo groot dat allesverterende jaloezie en verraad permanent op de loer liggen. Kent Ka zichzelf wel?
De politiek vormt een gevaarlijk decor, een schouwtoneel op de achtergrond waar Pamuks personages zich van hun moedige of laffe kant laten zien. Het gaat eerder om de esthetiek van de narratieve traditie en van het islam- of staatsterrorisme dan om de ethiek van de Turkse politiek die maar niet kan kiezen tussen Europa en Azië, tussen democratie en dictatuur, individualisme en gemeenschap.
Er zijn drie interessante personages die de beproevingen van het dubbelzinnige Euraziatische leven in Sneeuw met glans doorstaan: Indigo, Kadife en Sunay Zaim. Zij allen, die vinden dat niemand zonder principes en geloof gelukkig kan worden, zijn tegenspelers van Ka, die zijn geluk boven welk principe of geloof ook stelt.
Maar Sneeuw is geen politieke roman en de hoofddoekjes in Pamuks literaire spel op het scherp van de snede zijn slechts een motief. Zelfs het terrorisme brengt het niet tot thema, de radeloze en redeloze liefde daarentegen wel. In Sneeuw gaat het niet om meningen, westers of oosters getint of besmet door secularisme, Atatürk of fundamentalisme. Het gaat om morele houdingen in tirannieke tijden. Ka is iemand die zijn hoofd buigt voor het lot. Hij blijft een speelbal van de menselijke verhoudingen, ook al denkt hij soms de loop der gebeurtenissen ten eigen bate te kunnen ombuigen. Misschien draait Sneeuw uiteindelijk wel om de vraag of het mogelijk is zuiver te handelen en te denken in een van terrorisme vergeven tijdperk. De terrorist is iemand die zowel een zeer hoogstaande moraal heeft (zijn doel) als helemaal geen moraal (zijn middelen). Net als Ka, een dichter die zichzelf heeft gereduceerd tot een letter, een schaduw van zichzelf.
Orhan Pamuk heeft in Sneeuw het Anatolische grensstadje Kars omgetoverd tot een plek waar de beschaving door zware sneeuwval enkele dagen is buitengesloten. De sneeuw metafoor voor vergankelijkheid, schoonheid en dood zorgt ervoor dat alle mensen op elkaar gaan lijken ondanks onderlinge vijandigheid en controverses.
De kernvraag in Pamuks roman, waarin ook Kafka, Borges en Dostojevski rond spoken, wordt door de terrorist Indigo gesteld nadat hij een traditionele vader-zoonvertelling heeft opgedist: kan een mens om wille van narratieve schoonheid een ander doden? De sneeuw is de stille hoofdpersoon die sporen wist; het sneeuwkristal weerspiegelt «de verborgen symmetrie van de wereld» waarin verbeelding, rede en geheugen in elkaar opgaan.