De Ierse schrijver Colm Tóibín opent zijn meest recente roman Nora (Webster, in het Nederlands is onverklaarbaar haar achternaam weggelaten), onlangs genomineerd voor de Europese Literatuurprijs, met een huisbezoek aan de hoofdpersoon en het titelpersonage, recent weduwe geworden. De vrouw die haar condoleances komt overbrengen is May Lacey, de moeder van Ellis Lacey, de heldin van Tóibíns internationale bestseller Brooklyn. Het is een leuk en schijnbaar liefdevol detail, dat meteen wordt gecontrasteerd met de werkelijke reden van May’s bezoek: ze heeft een brief van haar zoon gekregen die het zomerhuisje van de Websters wil kopen. In deze scène wordt direct de spanning op de roman gezet die het krachtenveld van de roman zal zijn: iedereen weet dat Nora weduwe is geworden – iedereen weet alles van elkaar in de kleine gemeenschap waarin ze woont – en iedereen heeft medelijden met haar, maar dat medelijden maakt haar ook klein, en zwak, en kwetsbaar. Dat wil zeggen: als Nora dat laat gebeuren. Het boek is even goed een ontleding van hoe een gezin en een weduwe met verdriet omgaan als een gemeenschap.

Veel van Tóibíns romans spelen in Ierland, in Wexford om precies te zijn, een agrarisch graafschap in het zuidoosten, met een gelijknamige hoofdplaats, en ook in dit boek brengen de personages hun zomers door in Cush – waar het huisje staat – of in Curracloe en rijden ze naar familie in Bunclody of het strand bij Rosslare of reizen ze, een dagonderneming, met de trein naar Dublin. Enniscorthy, de tweede ‘stad’ van Wexford, met nog geen zesduizend zielen, liggend in het midden van het graafschap, is de woonplaats van Nora. Tóibín groeide er zelf ook op: ‘Ik zorg dat de topografie klopt’, zei hij vorig jaar in een interview, ‘zodat de spirituele topografie ook kan kloppen.’ En inderdaad, hoewel er geen jaartallen voorkomen, en plaatsnamen en straten met een volledige vanzelfsprekendheid en zonder beschrijving worden genoemd, alsof de lezer weet hoe het Railway Square in Enniscorthy eruitziet, leert hij gaandeweg het boek de spirituele topografie van het land kennen, net zoals hij ondervindt wanneer de roman speelt, van 1967 of ’68 tot ’71 of ’72: Nora’s familie volgt de ‘Troubles’ in Belfast op televisie en haar oudste zoon kijkt live naar de eerste maanlanding.

Ierland was eind jaren zestig een sterk katholiek land. De greep van de kerk op de levens van Nora en haar vier kinderen is dan ook groot. Therapie bestaat nog niet. Over verlies wordt niet gepraat. Maurice, Nora’s man, krijgt geen morfine op zijn sterfbed om de pijn te dempen. Op zijn herdenkingskaartje laat Nora afdrukken dat hij niet te jong gestorven is, maar gezegend, om zo snel in de hemel te komen. Het weduwenpensioen stelt niets voor. En Nora heeft haar kinderen te onderhouden. Dus verkoopt ze het zomerhuis en gaat ze voor een hongerloontje weer aan het werk in de fabriek die ze kon ontvluchten door het huwelijk met haar man, een leraar. En moet ze op zoek naar een manier om opnieuw autonoom maar verbonden en betekenisvol in het leven te kunnen staan.

I do not know what it is I am like is de titel van een video-installatie van de Amerikaanse kunstenaar Bill Viola en ik moest vaak aan de zinsnede denken tijdens het lezen van het boek. Nora komt er gedurende het boek langzaam achter wie ze is, als weduwe, moeder en zelfstandige vrouw. Met deze zoektocht wil Tóibín geenszins suggereren dat Nora geen zelfstandige vrouw was voordat Maurice overleed, maar de vraag is: wie is ze nu? Nu haar steun en toeverlaat is weggevallen. Ze moet zichzelf verder scheppen, zeker nu haar kinderen, jonge adolescenten en studenten, steeds zelfstandiger worden. Dat, en verder niets kunstmatigs, is de plot van de roman.

Tóibín geeft geen flashbacks van de begrafenis, hij beschrijft amper terugblikken op het huwelijk, nee, hij toont het verlies door elke keer alles zo op te schrijven dat wat plaatsvindt de eerste keer is voor het gezin zonder hun vader en echtgenoot. Hij slaat daarbij de eerste Kerst over, om weg te blijven van melodrama, en ook verjaardagen en feestdagen. Hij zoekt de dramatiek van de omgang met verlies in de kleinere momenten. Zo maakt hij alles wat alledaags is bijzonder en betekenisvol.

Tóibín schrijft met een kracht vergelijkbaar met die van een herinnering die je zomaar overvalt

Een jongere zus van Nora, altijd vrijgezel geweest, van wie ‘besloten’ werd dat ze alleen zou blijven, bevindt zich ineens in een relatie. De familie weet niet hoe ze dit aan Nora moeten vertellen. En, als later ook haar oudste dochter een (oudere) vriend krijgt, die in de weekends vaak langskomt (het hele gezin in de zitkamer, de oudere dochters terug van school en uit Dublin), raakt ze gepikeerd als Nora haar nieuwe jurk draagt, alsof Nora haar vriend wil versieren.

Tóibíns gave is dit verdriet en dit geploeter en gedoe te contrasteren met humor. Naast Nora zit het boek vol personages die als ze aan de beurt komen een glimlach op het gezicht van de lezer toveren. Zo is er Phyllis, de bemoeizieke vriendin van Nora, die zich door niemand laat tegenspreken of afwijzen; zuster Thomas, een non die even oud als koppig is; Elizabeth, een collega van Nora die de hele week bezig is haar weekend te plannen; en Laurie, een voormalige non die piano- en zangles geeft en Frans spreekt.

Tóibín schrijft met een kracht vergelijkbaar met die van een herinnering die je zomaar overvalt, een herinnering aan iets kleins, iets betekenisvols, een wandeling langs het strand, of het als kind mogen opblijven bij een film. De ontwikkeling van Nora is een wonderlijke en een heel wenselijke: de lezer maakt mee hoe ze steeds meer zichzelf uitvindt en wordt; soms volgt ze een impuls, soms denkt ze dagenlang ‘nee, nee’ terwijl voor de lezer al lang duidelijk is dat muziek haar nieuwe passie is. Nora’s moeder was zangeres, en daarom zong ze als kind niet. Haar man hield niet van muziek en daarom ging ze niet naar de muziekluisterclub in het dorp. Tóibín impliceert niet dat als zowel Nora’s moeder nog had geleefd – ze stierf zeven jaar voor Maurice – als Maurice, Nora ongelukkig was geweest. Hij beschrijft simpelweg de zoektocht van iemand die wees is en weduwe en daar iets van probeert te maken: ‘It was the way things were; it was the way things had worked out’, stelt Nora nuchter vast na een scène waarin de klerenkast van Maurice is ontruimd. Maar muziek wordt wel haar redding: om het te maken en ernaar te luisteren en na te denken hoe het zou zijn geweest een jonge celliste te zijn die Beethoven speelt met een wijsheid die haar leeftijd te boven gaat.

Door het boek heen is Nora Webster ons oogpunt: in een (literaire) wereld overspoeld door Knausgårds en Hendrik Groens is dit een verademing. Tóibín kijkt naar Nora Webster die naar zichzelf en naar anderen en de wereld om zich heen kijkt. De irritatie om haar oudste zoon Donal wordt voelbaar, maar ook hoe ze opkomt voor diezelfde zoon als hij naar kostschool gaat. De lezer krijgt de onzekerheid en ongerustheid mee de eerste keer dat ze naar het buitenland gaat (Sitges, Spanje, Nora heeft aanvankelijk geen paspoort), of de twijfel bij de aankoop van een platenspeler, maar ook haar krachtige optreden – voor man en vrouw – als ze haar oudste dochter thuis betrapt na een feestje.

‘Het universele is het lokale met de muren weggehaald’, hoorde ik een schrijver eens zeggen in een interview. Tóibín staat in de traditie van James Joyce, John McGahern en Anne Enright: chroniqueurs van lokaal Ierland, of het nu Dublin of Leitrim betreft, die onderzoeken wat de gewoonten, gebruiken en rituelen zijn die mensen zichzelf hebben aangeleerd om de omstandigheden te bezweren. En de lezers bewust maken van de contingentie van die omstandigheden; ze laten zien hoe mensen overal worstelen met wat van hen wordt verwacht en wie ze willen zijn. Of hoe ze willen uitvinden wie ze zijn zonder dat de verwachtingen van anderen hen daarbij verlammen of te veel vormen.

Hij doet niet aan ­metaforen, niet aan vergelijkingen, hij beschrijft niet hoe iets op iets lijkt, nee hij schrijft hoe iets is

Tóibín is een meesterlijke stilist: op meer dan 350 bladzijden moest ik één zin overlezen om hem goed te begrijpen. Hij doet niet aan metaforen, niet aan vergelijkingen, hij beschrijft niet hoe iets op iets lijkt, nee hij schrijft hoe iets is. In taal die onthult en versluiert, want elke keer als hij iets van Nora Webster blootlegt, wordt haar mysterie groter: I do not know what I am like.

Tóibín hanteert de juiste dosering details, waardoor de lezer niet overspoeld raakt, zoals er bij Wagner vaak te veel noten in de muziek zitten (Nora’s observatie in het boek), maar juist de stilte of de leegte – dat wat er niet staat – op basis van die details kan worden ingevuld. Hij beschrijft bij een eerste bezoek aan een boerderij of een kroeg of een klaslokaal de ruimte zo dat de lezer keer op keer dat hij daar met Nora terugkeert alles voor zich ziet.

Behalve een humanistisch en literair boek is Nora ook een subtiel politiek boek. Het speelt eind jaren zestig, tijdens een brandpunt van politiek, kunst, techniek en mode. De dochter van Nora bestormt een ambassade in Dublin, ministers vallen wegens wapenhandel, Nora kan een platenspeler kopen en op een schaal naar klassieke muziek luisteren zoals nog nooit eerder het geval was, ze verft haar haar, kleedt zich in kleding gebaseerd op de laatste mode uit Londen, de eerste wasmachine van het dorp wordt geïnstalleerd en er zijn vrouwen die parttime werken, zingen en zichzelf ontwikkelen, of het nu weduwen, ex-nonnen of huismoeders zijn.

Nora is het verhaal van iemand die een leven opbouwt buiten het traditionele betekeniskader van haar man en haar gemeenschap. Een eigen kamer maakt ze, vrij letterlijk, als ze de zitkamer laat verbouwen en er een platenspeler neerzet. Dit doet ze niet zonder zich zorgen te maken over de reacties van haar jongste zoon en van haar andere kinderen en familieleden. Want Nora voelt voor anderen, heeft een geweten, en is heroïsch: ze weet vaak wat het juiste is en doet dat dan ook. Zoals in de omgang met haar dominante bazin, maar vooral met haar rebellerende dochters en haar stotterende of weifelende zoons.

De roman is, uiteindelijk, een roman over familie. Die kleine gemeenschap, waarin iedereen leeft en iedereen zijn eigen plek moet maken. Nora Webster is een prestatie van het niveau van Madame Bovary, Anna Karenina of Mrs Dalloway, een getuigenis van een leven dat anders is, maar helend, wijs, liefdevol en, boven alles, waardig.


Beeld: Colm Tóibín (DAVID LEVENSON / GETTY IMAGES)