Maar Marker maakt niet alleen gewichtige meesterwerken als Le fond de l'air est rouge (1977) of fijnzinnige en persoonlijke verhandelingen als Le tombeau d'Alexandre (1993). Hij blijkt ook in staat te zijn om kleine en eenvoudige, bijna gewone korte documentaires te maken. Ik schreef eerder al een enkele regel over Le 20 heures dans les camps, waarvan ik de Franse versie zag in Venetie, maar er valt nog wel iets meer over op te merken nu ik rustig maar Prime Time in the camps, de Engelse versie, heb kunnen kijken. Deze versie zal op het filmfestival in Rotterdam te zien zijn als critics’ choice van Skrien-hoofdredactrice Mieke Bernink.
De film toont een dag uit het leven van enkele Bosnische vluchtelingen die in het kamp Roska bij Ljubljana (Slovenie) een amateur-televisiejournaal maken voor hun medekampbewoners. Marker filmde op 13 juli 1993. Dat lijkt lang geleden voor een dag uit het vluchtige televisiewereldnieuws, maar een van de vele treurige kanten aan de situatie in voormalig Joegoslavie is dat de actualiteit zolang actueel blijft. De Bosniers zijn op weg om, net als Molukkers of Palestijnen, permanent tijdelijk behuisd te zijn.
De makers van ‘het acht-uur-journaal’ in Roska zijn zich dit maar al te zeer bewust. Naast de groep die zich bezighoudt met het verzamelen van nieuwsfeiten (uit de hele wereld, maar natuurlijk vooral uit Sarajevo) is er een groep die zich speciaal toelegt op de herinnering, het audiovisuele geheugen van het kamp. De geheugengroep bezoekt ook andere kampen en legt daar vast hoe mensen leven en welke herinneringen ze met zich meedragen. Het journaal van Ros>pa108<ka heeft een bijzondere rubriek ingeruimd om deze herinneringen in beeld te brengen. Voor iedere aflevering van deze rubriek wordt een kamer in het kamp bezocht en wordt er aandacht besteed aan het persoonlijke verhaal van deze toevallige vluchtelingen.
De nieuwsgroep heeft uiteraard niet de middelen of de mogelijkheden om reportageteams naar Sarajevo te sturen. Ze plukken hun beelden middels satellietschotels letterlijk uit de lucht, stropen als videopiraten de mondiale nieuwszeeen af en stellen al vergelijkend en compilerend hun eigen versie van de ontwikkelingen in Bosnie samen. Maar ze kunnen ook putten uit heel andere bronnen. Video is tenslotte alomtegenwoordig in het dagelijks leven en zo worden niet alleen trouwerijen door mensen zelf vastgelegd, maar ook de vlucht uit het geboorteland.
Marker is duidelijk zeer gecharmeerd van de inzet en de betrokkenheid van de veelal jonge en intellectuele gelegenheidsreporters. Hij filmt de individuele leden rustig en close en luistert naar hun inzichten in het werken van de media. Dat alles op televisie manipulatie is, hoeven ze deze oude vos niet te vertellen, maar hij hoort het graag. Hij laat het niet direct merken, maar er is een ondertoon van ontroering merkbaar bij Marker’s observaties van de onbaatzuchige collectieve arbeid aan een zo eerlijk en integer mogelijk dagelijks journaal om het moreel van de kampbewoners te ondersteunen. Het lijkt of Marker hier eindelijk in de praktijk ziet wat hij en anderen in het Parijs van mei ‘68 hebben geprobeerd met videocollectieven als de Groupe Medvedkin (waar Marker aan meewerkte) en de Groupe Dziga Vertov (waar Jean-Luc Godard deel van uitmaakte). Groepen die al snel aan strijdige persoonlijke ambities en politieke haarkloverijen ten onder gingen.
Carriereperspectieven zijn er niet voor de bewoners van Roska en de politiek heeft de handen van de Bosniers afgetrokken. Het Roskajournaal is (helaas) een lang leven beschoren.