In Nederland heeft het drie jaar moeten duren eer er van hetzelfde sentiment gewag kon worden gemaakt. Maar nu is de beer dan ook goed los. De Dutchbatters dreigen nu alsnog ten prooi te vallen aan een publiek volksgericht over hun vermeende feilen. Drie jaar geleden werden ze nog als moegestreden helden opgewacht door een met vlaggetjes zwaaiende menigte op vliegveld Soesterberg, en drukten zowel prins Willem-Alexander als premier Kok hen liefdevol aan de borst. Nu is hun status tot ver beneden het dieptepunt gedaald en worden ze nota bene in een rapport van de Koninklijke Marechaussee afgeschilderd als een stelletje onverbeterlijke moslim-vreters, collaborateurs met de Groot-Servische zaak die niet alleen meewerkten bij de transporten van de moslims naar de Servische executieplaatsen, maar het ook nog eens klaarspeelden om bij hun haastige aftocht uit de belegerde vesting tientallen hulpbehoevende vrouwen, kinderen en grijsaards onder de wielen van hun pantserwagens te verbrijzelen.
Het twee A4-tjes tellende marechaussee-rapport waarin deze beschuldiging staat, lag twee jaar in een bureaulade voordat het verleden week plotseling in de pers belandde. Blijkbaar achtte Den Haag het opportuun om de jacht op Dutchbat te openen nu het ministerie van Defensie niet langer wordt geleid door Joris Voorhoeve - hoofdrolspeler in het Srebrenica-debâcle - maar door de frisse, nog nimmer in een tank gesignaleerde Frank de Grave. Wellicht wordt een publieke offering van Dutchbat gezien als een probaat strijdmiddel in dreigende bezuinigingen op het defensie-apparaat.
Of de beschreven wandaden van Dutchbat ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, telt niet eens mee. Waar het om gaat is de kracht van de veroordeling. Interessant is wel dat de Servische propagandadienst hetzelfde verhaal nu ook al aan de man probeert te brengen. De vaderlandse legertop spreekt nu onverbloemd uit dat het chiquer had gestaan als er tenminste een paar leden van het Dutchbat-bataljon hun leven hadden gegeven voor de VN-freezone. Premier Kok reageerde getergd en sprak zijn walging uit over het lafhartige optreden van ‘onze jongens’. NRC-columniste Elsbeth Etty kwam al met een voorzichtige variant op de fatwa van Ariane Mnouchkine: ‘Je zou gewild hebben dat er een ongehoorzame, een rechtvaardige tussen de Dutchbatters had gezeten, die met levensgevaar een daad van compassie met de slachtoffers had gesteld. Maar eisen mag je zoiets niet. Het is al heel wat dat er achteraf militairen zijn opgestaan die in gewetensnood willen spreken, ook al is dat niet bevorderlijk voor hun eigen hachje.’
Het Openbaar Ministerie, het ministerie van Defensie, en zelfs de Tweede Kamer gaan nu uit op eigen onderzoek. Directeur Blom van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (Riod) heeft het nakijken. Die regelde twee jaar geleden met minister Van Mierlo dat zijn dienst niet langer exclusief aan de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog zou zijn gekoppeld, en stuurde zijn archiefsnuffelaars weg uit de kelders van de Herengracht, op naar de bloederige actualiteit van de Balkan. Sindsdien werd het heel erg stil rond het Srebrenica-onderzoek van het Riod. De plotseling oplaaiende publiciteit doet directeur Blom dan ook vertwijfeld naar het hoofd grijpen. In een ingezonden brief in de Volkskrant van maandag jongstleden beklaagt Blom zich over de plotselinge ‘dadendrang en urgentie’ die zijn ontstaan. Zijn eigen onderzoek komt zwaar in de knel nu niet alleen Jos van Kemenade namens minister De Grave, maar ook het OM en het parlement tot actie zijn overgegaan. ‘De indruk zou kunnen ontstaan dat in Nederland zelf dit onderzoek niet langer serieus wordt genomen’, constateert hij over het Riod-speurwerk. Daarmee slaat hij natuurlijk de spijker op zijn kop. Sterker nog: het Riod-onderzoek werd nooit serieus genomen, behalve dan door Blom zelf. Het was ook niet serieus bedoeld. Het was, vertrouwend op de tijdrovende grondigheid en de autoriteitenvrees die het instituut al jaren als zijn pijlers kent, vooral bedoeld als een zoethoudertje en als tijdwinst. Een geniale list van Van Mierlo. Het ware dan ook het beste als Blom zijn mannen van de Balkan terugroept en zich weer met man en macht stort op de ongeschreven episoden van de Tweede Wereldoorlog in Nederland. Daar valt ook nog het nodige over te onthullen.
ONDERTUSSEN BLIJFT het gissen naar de motieven die in Den Haag spelen bij het aan de schandpaal willen nagelen van de Dutchbatters. Het is vooral een typisch Hollandse exercitie in het verbloemen van de ware verantwoordelijkheden. Een en ander gaat gepaard met een cynisme waar de honden geen brood van lusten. Tegenover het Algemeen Dagblad merkte Joris Voorhoeve onlangs op dat hij reeds in 1994 inzag dat de bescherming van Srebrenica als reservaat voor moslims in een Servisch rijk een ‘mission impossible’ was. Maar, zo vervolgde de minister, zijn trouw aan de strategie van de strijdkrachten van de Verenigde Naties belette hem daar openlijk lucht aan te geven. In plaats daarvan prefereerde Voorhoeve ramkoers te varen in zijn polemieken met generaal Couzy, toen nog bevelhebber van de landstrijdkrachten, die wel openlijk vraagtekens zette bij de haalbaarheid van de missie op de Balkan.
Een jaar na Srebrenica, op 3 juli 1996, plaatste De Groene getuigenissen van vier leden van Dutchbat die de belegering en verovering van Srebrenica zelf hadden meegemaakt. Een van hen was betrokken bij de hulp die sommige Dutchbatters gaven bij het op transport stellen van de moslimpopulatie van de enclave nadat de Serviërs waren binnengetrokken. Hun gruwelijke relaas maakte duidelijk dat de huidige verwijten over gebrek aan heldenmoed van hun kant ronduit ongepast zijn. Zij waren met nog geen vierhonderd man uitgeleverd aan een overmacht van tienduizend tegenstanders. De luchtsteun die hun door het oppercommando in Den Haag was beloofd, kwam er niet. Steun van andere VN-troepen al evenmin.
Een greep uit de getuigenissen van ex-Dutchbatters tegenover De Groene: ‘Een paar van onze jongens kwamen zeer in het nauw. Terwijl voor hen het Servische vuur oprukte, stonden achter hen onze moslimvrienden met antitankwapengeschut te dreigen om ze naar de andere wereld te helpen als ze weigerden met hen mee te vechten. De moslimstrijders - of wat er van hen was overgebleven, er waren er al heel wat afgetaaid - waren er beroerd aan toe. Ze maakten een volkomen verdwaasde indruk. Volgens mij zaten ze helemaal onder de wodka, de slivovitsj of Joost mag weten onder invloed van wat voor spul. Ze waren vooral doodsbang. Een paar van ons kregen een pistool tegen het hoofd gedrukt. Ook op de basis, waar de moslimstrijders met getrokken pistool de beloofde bombardementen per vliegtuig kwamen opeisen. Ons was altijd verzekerd dat er luchtsteun zou komen zodra de Serviërs een aanval op de enclave zouden inzetten. Dat werd ons die nacht ook voortdurend voorgespiegeld. “Luchtsteun komt er aan”, schalde het om de tien minuten uit de luidsprekers over de compound. Sommigen zaten al met propjes in de oren in de bunker te wachten.
Ondertussen werden de moslims steeds ongeduldiger en de dreigementen in onze richting steeds ernstiger. Ja, een keer kwam er een F16 overvliegen en die heeft toen nog twee bommetjes laten vallen. Mladic dreigde gijzelaars dood te schieten - dat waren er van onze kant al dertig - en toen was het ook met die luchtsteun gedaan. Toen de Serviërs vanuit de noordkant zichtbaar over de heuvels kwamen ontbrak van de moslimstrijders ieder spoor. Die waren toen al weggetrokken, de heuvels in, naar een gebied dat een groot mijnenveld was. God mag weten wat er met die mensen is gebeurd. Voor de Nederlanders zat er niks anders op dan de aftocht te blazen. Met achterlating van de wapens voor de Serviërs. Ook dat gebeurde niet vrijwillig, maar met een pistool op het hoofd gedrukt.’
‘Het kamp werd overspoeld door angstige mensenmassa’s. De stad werd zwaar beschoten, iedereen vluchtte naar ons, in hoop dat ze beveiligd zouden worden tegen de Serviërs. Twintigduizend mensen probeerden de hekken binnen te komen, met hun baby’s boven het hoofd gehouden, stokoude vrouwen in kruiwagens, gewonden. Er zat panische doodsangst in de ogen van die mensen. Op een gegeven moment was het terrein even propvol als hartje Amsterdam met Koninginnedag. We moesten de mensen wegduwen, achter de hekken houden, terwijl wij af en toe een baby in onze handen kregen geduwd. Door de beschietingen in de stad was het ziekenhuis naar de compound overgebracht, de patiënten gingen naar onze bunker. Er ontstond een conflict tussen de militaire leiding en de medische staf. De legerleiding vond dat de verzorging van de moslims te veel tijd en al schaars geworden zaken als medicijnen en verband kostte, vreesde dat dat ten koste van de verzorging van eventuele militaire gewonden zou gaan. Dus werd het de artsen verboden zich met de burgerbevolking te bemoeien.’
‘Die hele krankzinnige kermis kwam in een klap tot stilzwijgen toen Mladic het terrein op kwam, met een paar cameraploegen achter zich. Hij deelde vers brood en water uit, aaide een paar baby’s over de bol en riep dat niemand zich zorgen hoefde te maken, dat iedereen nu veilig was. Het zag er allemaal heel gelikt en professioneel uit. Ook de Serviërs die tot dan toe de bandiet hadden uitgehangen, schoten in de houding als hij voorbijkwam.
Meteen begon het scheiden van de weerbare mannen bij de moslims. Die werden in al aangereden bussen gezet en verdwenen met onbekende bestemming. Het is maar zeer de vraag of dat allemaal strijders waren. Er was een man met twee kleine kinderen in zijn armen, wiens vrouw net was overleden tijdens een spontane bevalling ergens in die mensenmassa. Die kinderen werden uit zijn handen gerukt en hij werd die bus ingeduwd. De definitie van wat nu precies weerbare mannen zijn werd flink opgerekt. Er gingen ook 85-jarigen die bussen in. De angst was enorm. De verhalen over concentratiekampen en verkrachtingen waren ook hier aangekomen. Oude vrouwen waren aan het gillen, kinderen huilden, het was een grote hel. De Serviërs stelden ons voor de keuze: of allemaal in een kamp of meewerken aan de transporten. Meewerken leek beter, omdat we er dan tenminste voor konden zorgen dat er zoveel mogelijk families bij elkaar bleven. Ik ben nog een keer met een 70-jarige vrouw achter een tientonner die normaal voor varkensvervoer werd gebruikt aangerend. Haar kinderen waren inmiddels op die kar geladen en werden al weggereden. Voor dat hadden de Serviërs me kunnen neerschieten, maar dat kon me op dat moment niets meer verdommen. Het was afgrijselijk. Alsof we midden in Schindler’s List waren beland.’
AAN DE HAND van deze getuigenissen (in De Groene van 3 juli 1996 staan er nog meer) wordt duidelijk dat de grens tussen heldenmoed en lafhartigheid heel dun is. Het verwijt van Elsbeth Etty over het gebrek aan ‘een daad van compassie met de slachtoffers’ is in ieder geval misplaatst. Strafrechtelijk onderzoek tegen Dutchbatters al helemaal. Als er dan iemand in Nederland zou moeten worden vervolgd vanwege schuld aan de slachting van Srebrenica, dan is het Voorhoeve wel, samen met de VN-gezagvoerders met wie hij dagelijks overlegde in zijn Haagse oorlogsbunker.
Kanonnenvoer
‘SOLDATEN ZIJN ER om te sterven’, sprak de lieflijke leidster van het Franse theatergezelschap Théâtre du Soleil, Ariane Mnouchkine, tijdens een protestbijeenkomst van Franse intellectuelen tegen de slachting van misschien wel tienduizend moslims in de VN-enclave Srebrenica in de zomer van 1995. De Nederlandse soldaten van Dutchbat kregen het zwaar te verduren. Zij, en zij alleen, waren de hoofdschuldigen van de Servische holocaust. Zij hadden hun leven moeten geven, zich tot de laatste man moeten verzetten tegen de Servische intocht. Mevrouw Mnouchkine zei er niet bij hoe dat dan had gemoeten, met 350 polderjongens tegen zo'n vijftienduizend tot op het bot gedrilde beroepsmoordenaars van Mladic en de zijnen. Waarschijnlijk had ze een collectieve kamikaze-actie in gedachten. Fransen zijn nu eenmaal erg van la gloire.
www.groene.nl/1998/34