Hoogstaand vakwerk, zeker. Ik schreef het op 21 augustus al op deze plek. Maar na nog een keer kijken dacht ik: ‘There’s a flipside to that coin’. Er is iets eigenaardigs aan de hand met deze imposante partij schaduwboksen tussen de geniale architect Roark en de middelmatige ontwerper Keating. Die eerste, de Einzelgänger, de held, is vooral een eendimensionaal in de grondverf van zijn irritante Gelijk geschilderde good guy. En de ander, de tweedehandskunstenaar, wankelt wel heel snel op zijn slechte fundering (en begint prompt overvloedig te zuipen). Het drama is snel bekeken. Wat op het spel staat, is rap verspeeld. Veel humor komt er ook niet aan te pas. Na anderhalf uur begin ik te snakken naar lucht. En die komt er. Na de pauze. Van de kant van Gail Wynand, mediatycoon en superkapitalist. In het boek is hij veruit het meest schilderachtige karakter, ogenschijnlijk ook de meest rigide figuur. Hij wil macht. Punt. En de vernietiging van integriteit. Uitroepteken. Behalve in de kunst, volgens hem de natuurlijke habitat van integriteit. Daarin lijkt Gail Wynand een bondgenoot van het kunstenaarsgenie Roark. De eerste ontmoeting tussen Roark en Wynand is van een grote schoonheid. Ik weet nog altijd niet precies waarom. ’t Is dat schaamteloze alle-kaarten-op-tafel-flikkeren, denk ik. Het mediaconcern van Wynand heeft de reputatie van Roark rücksichtslos gebroken. Hij gaat voor diezelfde magnaat werken. Zonder rancune of bitterheid. Niets van dat alles. Een snipper dialoog:

Roark: Ik kan geen woede voorwenden die ik niet voel. Ik kan u niet helpen. Ik ben niet degene voor wie u op dit ogenblik bang bent.
Wynand: Wie is dat dan wel.
Roark: Dat bent u zelf.

Wynand zal het titanengevecht niet overleven. Geveld door de demonen van de middag, manisch-depressief als hij is. Misschien omdat hij alles al heeft gezien. En in niets meer gelooft. Behalve dan in schoonheid. Hij voorspelt zijn eigen ondergang: ‘De man die ik niet kan breken, zal me vernietigen.’ Aan de complexiteit van de figuur van Wynand, overigens groots gespeeld door Hans Kesting, merk je als toeschouwer wat er in de uitwerking van het kernconflict in boek en toneelstuk (de botsing tussen artistieke authenticiteit en schipperen met principes) aan contrastwerking en dramatische scherpte ontbreekt.

Het is alles bij elkaar een sterk en ook een curieus ding, deze The Fountainhead. De avond eindigt in een preek. Net als in het boek. Daar is de slotmonoloog een apologie. Roark verdedigt waarom hij een idealistisch, groot volkshuisvestingproject letterlijk van de aardbodem heeft weggeblazen. Op het toneel is de slotscène een ijsberend uitgevoerd, grimmig hoorcollege, een cultuurfilosofisch betoog over het noodlottige einde van de utopie, van iedere utopie. Groeien doe je in je eentje. Niet áán elkaar. Zegt Held Roark. Het heeft iets potsierlijks. De toeschouwer wordt tijdens deze apotheose ook min of meer buitengesloten. Vrij irritant. Toen ging ik naar de schimmen in het slotbeeld kijken en luisteren. In een door de acteurs gezongen en ieder-voor-zich ‘gedirigeerde’, van hoog naar laag naar hoog modulerende sirenenzang. Een tekstloos oratorium voor alle doden die vallen tijdens zulke meedogenloze veldslagen om het Grote Gelijk.

Huiveringwekkend. Raadselachtig. Dat dan weer wel.
En nu hou ik er echt over op!

The Fountainhead’ (vier uur toneel, één pauze) t/m 21 september Stadsschouwburg Amsterdam, Antwerpen 2 t/m 4 oktober, Rotterdam 15 en 16 oktober; inlichtingen toneelgroepamsterdam.nl


Beeld: Jan Versweyveld / TGA