
Als ik voorspellingen zou moeten doen over de toekomst van Europa zou ik zeggen dat de kans dat alles gaat zoals het zou moeten gaan uiterst klein is. Ik geloof dat de enige manier om een oplossing te bieden voor de crises waardoor Europa wordt geplaagd is om te vragen om een groter Europa dan volgens de conventionele wijsheid mogelijk is. Het is juist de overmatige voorzichtigheid, een gebrek aan durf, die heeft geleid tot de crises waarmee we als Europeanen worden geconfronteerd. Ik zeg ‘wij Europeanen’, maar zoals u weet ben ik hier niet geboren. Dat kan een voordeel zijn: ik heb ervoor gekozen om in Europa te wonen, en kan het door de ogen van een buitenstaander bezien.
Meer Europa: een Europees financieel systeem dat in staat is om de stabiliteit van de euro te waarborgen. Een Europees Parlement dat werkelijke beslissingen neemt. Een Europees buitenlands beleid dat in staat is tot harmonische samenwerking. En zelfs een Europees sociaal stelsel dat hetzelfde niveau van ondersteuning kan bieden voor lidstaten van Portugal tot Polen, en daarmee bijdraagt aan een oplossing voor de problemen die gepaard gaan met open grenzen. Deze zaken klinken op dit moment misschien als naïeve utopistische dromen, maar ze worden wel bepleit door twee leden van het Europees Parlement, Daniel Cohn-Bendit en Guy Verhofstadt die, ondanks het feit dat zij uit twee sterk verschillende partijen afkomstig zijn, samen het manifest Voor Europa! schreven dat iets meer dan een jaar geleden werd gepubliceerd.
Ze richten hun vizier op een toekomst die wordt gedomineerd door reusachtige landen – misschien is ‘imperiums’ een betere benaming – zoals de Verenigde Staten, China, Rusland, India en Brazilië. Als één Europees land een vinger in de pap wil houden in het wereldgebeuren zullen alle Europese landen gezamenlijk moeten handelen. Als ze dat op eigen houtje doen, lopen ze het risico dat ze uitgroeien tot weinig meer dan musea – zonder meer schilderrijk en plezierig voor diegenen die fortuinlijk genoeg zijn om zich binnen hun grenzen te bevinden, maar zonder enige relevantie voor de richting die de wereld als geheel uit gaat. ‘Museum’ is misschien nog vriendelijk uitgedrukt; als Europa op deze voet doorgaat en de taak die het ooit begon niet voltooit, zal het niet veel meer zijn dan een bejaardenhuis.
We kunnen veel aspecten van de globalisering betreuren, maar we kunnen er niet omheen: onze kinderen kunnen zich niet langer de wereld voorstellen waarin wij zijn geboren. Herinnert u zich Suzanne, de hit van Leonard Cohen? Een deel van de aantrekkingskracht van de heldin bestond erin dat ze je ‘thee en sinaasappels voert die helemaal uit China komen’. Maar wat blijft er over van haar mystiek in een wereld waar zo’n beetje alles uit China komt? Een wereld die zo naadloos is verbonden als de onze kan zijn problemen niet op nationale schaal oplossen. Eigenlijk is de situatie nog slechter dan Verhofstadt en Cohn-Bendit schrijven: de machten die de dienst uitmaken in de wereld zijn geen grote naties maar enorme multinationale ondernemingen, die meer invloed hebben op ons leven dan zo’n private instelling zou moeten hebben. Alleen Europa, met zijn sociaal-democratische basis, zou de praktijken van imperiums als Amazon en Google enigszins kunnen inperken.
Hoewel Cohn-Bendit zijn argument ‘plausibel utopistisch’ noemt, zie ik er weinig utopisme achter schuilen: het gaat om macht, om angst, en om de toekomst. Maar hoe zinvol het argument ook is, het weet maar bij weinig mensen een snaar te raken. De komende paar verkiezingen zullen door allerhande angsten worden bepaald. In heel Europa winnen de rechtse, anti-Europese partijen terrein. Duitsland is een uitzondering, omdat het land dat bijna de wereld vernietigde, en daarmee ook zichzelf, zijn lesje werkelijk heeft geleerd.
Waarom zijn de rechtse partijen aan het groeien? Velen wijzen op het hardnekkige racisme en nationalisme, zoals sommige christenen wijzen op de erfzonde: in de meesten van ons schuilt een duistere kracht die zich in goede tijden misschien uit het zicht verbergt, maar altijd klaarstaat om in slechte tijden te voorschijn te springen. Net zoals de Grote Depressie van de jaren dertig sommige Europeanen in de armen van het fascisme dreef, heeft de huidige financiële crisis mensen naar rechts doen opschuiven. Niet enorm ver naar rechts – we hebben allemaal inmiddels wel ons lesje geleerd – maar desondanks nog altijd in de armen van de nationalisten. Minder terechtwijzende en meer genuanceerde zielen zullen zich iets ruimhartiger tonen en wijzen op de angst voor verlies die globalisering met zich meebrengt. Is het geen natuurlijke reactie om soelaas te zoeken in nationale identiteiten?
Ik zou het liever willen hebben over de gebreken van degenen onder ons die meer Europa willen zien, want het zijn tot op zekere hoogte deze gebreken die ertoe hebben geleid dat mensen minder Europa willen. En als het Europese project alleen maar kan worden gered door om meer Europa te vragen, kan dit alleen maar worden gedaan door het soort van krachtige verdediging van Europa voor te staan waaraan het tot nu toe volledig heeft ontbroken. Men heeft de Europese Unie verdedigd met verwijzing naar haar succes in het overwinnen van de zonden van het verleden – de oorlogen die het continent sinds zijn vroegste geschiedenis plaagden – of met verwijzing naar angsten voor de toekomst – de mogelijkheid dat elke lidstaat irrelevant zal worden als Europa geen sterk blok kan vormen. Geen van deze verdedigingen is misplaatst, maar beide zijn gebaseerd op angst. Geen van hen biedt een object van bewondering voor het heden. En wat al helemaal ontbreekt, is een Europees ideaal.
De naam ‘Europa’ roept weinig meer op dan de zielloze glazen gevels van Brusselse kantoorblokken. Als je mensen vraagt naar de kleur die ze met Europa in verband brengen, durf ik te wedden dat maar weinig mensen blauw of geel zullen noemen. De meesten van hen zouden het associëren met grijs. De eurobiljetten vormen op zichzelf al een toonbeeld van kleurloosheid, en dat is opzettelijk zo. Uit angst om mensen voor de borst te stoten, heeft Europa vermeden om iets of iemand te idealiseren – met uitzondering van die grote negatieve grootheid, de afwezigheid van oorlog. En bewonderenswaardig als ze ook mogen zijn, afwezigheden kunnen niet als idealen dienen.
Maar kijk naar de alternatieven. Amerikanen mogen zichzelf dan nog altijd idealiseren, maar niemand anders ter wereld doet dat. Ik ben nog steeds Amerikaans genoeg dat het me pijn doet om toe te geven dat Amerika op dit moment zo disfunctioneel is dat het nauwelijks duidelijke idealen voor zichzelf kan bieden, laat staan voor de rest van de wereld. Het opkomende China idealiseert zichzelf niet eens, en heeft al helemaal geen universele modellen te bieden. Net als de ouderwetse grootmachten neemt het er genoegen mee om zijn invloedssfeer uit te breiden, maar het pretendeert niet om zijn invloed voor iets anders aan te wenden. Rusland noch India noch enige andere kandidaat-grootmacht koestert ook maar enige pretentie om als rolmodel voor de rest van de wereld te fungeren; ze willen simpelweg een zo groot mogelijk deel van de wereld in hun greep hebben. Alleen een Europa dat in de Verlichting is geworteld, is gegrondvest in een ideaal dat niet alleen zijn eigen belangen en behoeften kan dienen, maar ook die van het merendeel van de rest van de wereld.
Het feit dat Wilders en Le Pen een gemeenschappelijk doel hebben gevonden is geen anomalie: de banden tussen nationalistische groepen zijn van Rusland tot de Verenigde Staten veel uitgebreider, en actiever, dan de netwerken tussen antinationalistische groepen in verschillende landen. Dit lijkt misschien paradoxaal, of ironisch, totdat we nadenken over hetgeen hen verbindt. Wilders en Le Pen en hun tegenhangers in andere landen zijn reactionairen; tegen wat reageren ze? Ik zou zeggen dat het ten dele een reactie is op wat men het postheroïsche tijdperk heeft genoemd. Het pro-Europese verhaal ziet er vaak zo uit: laten we het einde vieren van de grote mannen en de oorlogen waarin zij ons stortten, en vreugde scheppen in het feit dat we nu met onze naburige landen handel drijven in plaats van hen over de kling te jagen. Maar dit is geen verhaal dat mensen inspireert. Wilders en Le Pen mogen dan racisten en demagogen zijn, ze winnen aan volgelingen die iets willen verheerlijken, en er is niets oneerbaars aan deze wens.
Europeanen zijn niet in staat om Europa als ideaal te zien. In de ogen van elke Amerikaan heeft Europa de droom van de Verlichting verwezenlijkt. Dit was niet altijd het geval. Halverwege de achttiende eeuw leken de plannen die door de Europese filosofen waren opgetekend tot vergetelheid gedoemd in de landen die ze hadden voortgebracht. Frederik de Grote vleide Voltaire mateloos, maar verdreef hem uit Potsdam; Katarina de Grote vroeg Diderot om het Russische onderwijssysteem te vernieuwen, maar sloeg al zijn voorstellen in de wind. Europa leek verstrikt in hiërarchische en (ja, zelfs toen) bureaucratische netwerken waarin geen enkel nieuw idee kon gedijen. Europa heeft dan misschien de Verlichting ontdekt, alleen Amerika leek in een positie te verkeren om deze te realiseren. Europese denkers speculeerden of alle mensen gelijk waren; Amerikaanse denkers legden dit in wetten vast. De Bill of Rights die in Philadelphia werd opgesteld, diende als inspiratiebron voor de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens in Parijs.
Europese instituten weerspiegelen vandaag de dag de ambities van de Verlichting veel meer en veel sterker dan hun Amerikaanse tegenhangers. Als we naar de harde feiten kijken, leven Europeanen in structuren die meer kantiaans zijn dan de wereld ooit heeft gezien. Zelfs de meest conservatieve Europese regeringen zijn niet van plan om het sociaal-democratische stelstel te ontmantelen dat de kloof tussen arm en rijk beperkt. In Europa worden huisvesting, gezondheidszorg en onderwijs als rechten gezien, en niet – zoals ze in de VS worden genoemd – als voorrechten. Europa probeert niet alleen om gelijkheid te waarborgen, maar ook en boven alles democratie. Iedereen die meerdere banen moet nemen om zijn gezin te eten te geven of maar twee weken vakantie per jaar krijgt in ruil voor zijn harde werk zal weinig tijd of energie over hebben om na te denken over politieke zaken. Door kunst en cultuur te financieren en ervoor te zorgen dat burgers voldoende tijd hebben om ervan te genieten, bevorderen Europese overheden niet alleen amusement, hoezeer dat ook bevordering verdient; ze leggen hiermee ook de basis voor de maatschappelijke participatie van burgers. Aan de andere kant van de Atlantische Oceaan doen slechte voeding, dakloosheid, kinderen met geweren maar zonder gezondheidszorg, uitpuilende gevangenissen en dalende levensstandaarden grote delen van de VS eruitzien als de natuurlijke staat van voor de Verlichting zoals die door Thomas Hobbes werd beschreven.
Kant en velen na hem waren ervan overtuigd dat democratische mogendheden geen oorlogen beginnen. Zelfs als het nationale en buitenlandse beleid minder direct met elkaar in verband staan dan hij had gehoopt, oefenen ze een sterke wederzijdse invloed op elkaar uit. Mensen die in een oorlogssituatie leven, zullen deze oorlogssituatie als de normaalste zaak van de wereld beschouwen. Zij die beweren dat het enige wat we kunnen veranderen het tempo van het verval is, accepteren een wereld waarvan permanente oorlog een onlosmakelijk deel vormt. Het binnenlands Amerikaans geweld plaveit de weg voor geweld buiten de Amerikaanse grenzen; beide lijken op onvermijdelijke kenmerken van de wereld.
Maar hoewel institutionele structuren in de VS en Europa uiteenlopende paden hebben bewandeld, zijn de achterliggende ideeën grotendeels gelijk gebleven. Amerikanen geloven in de dromen van de Verlichting en in hun vermogen deze te verwezenlijken, ondanks het feit dat deze dromen steeds verder uit hun handen glippen. Europeanen blijven ondanks wat ze hebben bereikt geloven in sombere, berekende Realpolitik. Amerikanen zijn dan misschien bezig om een hobbesiaanse jungle te creëren, ze zien zichzelf nog altijd als mensen die in dienst staan van recht en rechtvaardigheid. Europeanen mogen dan een kantiaanse Hof van Eden hebben gecreëerd, ze scheppen er enorme trots in om hun verworvenheden te bagatelliseren.
Ik heb me jarenlang verwonderd over de onwil van Europeanen om hun eigen verworvenheden te benoemen, laat staan ze te koesteren. En ze beschouwen ze al helemaal niet als een voorbeeld voor anderen. Een reden om de eenvoud van deze oplossing in twijfel te trekken, werd duidelijk tijdens een gesprek dat ik een aantal jaren geleden voerde tijdens een congres in de tijd dat Bush nog aan de macht was. Tot grote schande van de welwillende Amerikanen waren Guantánamo en Abu Ghraib voor veel mensen overal ter wereld uitgegroeid tot het gezicht van Amerika. Dat was op zich al erg genoeg, maar zou dit en de oorlog in Irak het publieke gezicht van het Westen in het algemeen moeten worden? Ik betoogde dat Europa stelling moest innemen en verklaren dat de Verenigde Staten hun recht hadden verloren om uit naam van de westerse waarden te spreken zolang de regering-Bush aanbleef. Dit was geen kwestie van anti-Amerikaans sentiment. Ik wilde de waarden van de Verlichting verdedigen die het beste erfgoed van Europa en Amerika vertegenwoordigen.
Ik bracht dit alles zo diplomatiek mogelijk onder woorden; het congres omvatte een uiterst beschaafd evenement in Oxford, en mijn woorden werden beleefd genegeerd. Totdat een Engelse Lord, een lid van het Hogerhuis, me terzijde nam: ‘Je hebt gelijk, maar je verdoet je tijd. Engeland en Duitsland zullen nooit gezamenlijk stelling nemen tegen de oorlog in Irak. We voelen ons te schuldig.’ Schuldig? Ik begrijp waarom Duitsers zich schuldig voelen, hoewel ik van mening ben dat dit schuldgevoel inmiddels onterecht is. Maar waarom de Britten? ‘Kolonialisme’, zei de Lord. ‘Wij waren degenen die deze arbitraire grenzen in het leven hebben geroepen. We dragen te veel verantwoordelijkheid voor het ineenstorten van het Midden-Oosten. Dat en het feit dat Amerika ons heeft gered tijdens de Tweede Wereldoorlog – elk van ons zou zich schuldig voelen als we gezamenlijk een vuist tegen Amerika zouden maken.’ Ik drong aan dat veel Amerikanen met open armen klaar zouden staan voor een bondgenoot die ons tot onze zinnen zou brengen in naam van de waarden die we allemaal delen. Mijn pogingen waren helaas vergeefs: schuld is een sterk obstakel voor acties van wat voor type dan ook.
Er zijn uiteraard legio redenen aan te wijzen waarom Europa niet in staat is geweest om een gemeenschappelijk buitenlands beleid te ontwikkelen, en sommige daarvan liggen voor de hand. Desondanks verwees mijn Engelse gesprekspartner mij naar een dieper liggende reden. De Fransen koesteren mogelijk schuldgevoelens ten aanzien van Algerije. De Spaanse verovering van de Nieuwe Wereld was de meest wrede van allemaal. Zelfs de vriendelijke en tolerante Nederlanders bezondigden zich aan misdaden in Indonesië, terwijl het kleine België erin slaagde om zijn eigen hel te creëren in de Kongo. Polen zien zichzelf als slachtoffers van de geschiedenis en voelen zich daarom nergens schuldig over, maar met wat tijd en moeite zouden zij ook tot de club kunnen toetreden. Begrijp me niet verkeerd: zelfkritiek is een van de grootste waarden van de Verlichting, en Europa is op dit gebied een schoolvoorbeeld. Het gewetensonderzoek dat de afgelopen vijftig jaar op het continent heeft plaatsgevonden is een van haar grootste verworvenheden. Ik pleit er niet voor om deze onderzoekingen te staken, maar ik zou willen vragen om ze in een context te plaatsen. Laat me het u als buitenstaander vertellen: ondanks een paar terugvallen en verschillen in tempo hebt u goed werk gedaan op de divan, of, in minder psychoanalytische termen, met Vergangenheitsverarbeitung, dat prachtige Duitse woord voor het graven in je duistere verleden. Hebt u ooit iets vergelijkbaars gezien in Noord-Amerika? In Japan? In Rusland – wiens schamele bewering Europees te zijn nog schameler kan lijken vanwege zijn historische onwil om zijn eigen misdaden onder de loep te nemen.

Het Europese vermogen tot zelfkritiek is zelfs iets wat Europa tot een rolmodel maakt – zolang we voorzichtig omgaan met de gevolgen daarvan. Maar een groot deel van Europa wordt zozeer door twijfel verteerd dat men het risico loopt om niets meer te ondernemen. De afgelopen decennia heeft schaamte over de misdaden en nalatigheden gevoelige Europeanen ervan weerhouden om de eigen aanzienlijke verworvenheden op waarde te schatten. Recentelijk heeft de zelfkritiek ten aanzien van haar verleden Europa ervan weerhouden om in het heden het juiste te doen. Dat geldt in het bijzonder voor het buitenlandse beleid buiten haar grenzen. Vanwege de misdaden uit het Europese imperialistische verleden zijn Europeanen uiterst terughoudend met het ondernemen van actie ten opzichte van de rest van de wereld, en nog meer om zich als rolmodel te presenteren. Het opleggen van haar normen aan de rest van de wereld: hebben we niet geleerd om dat als Eurocentrisch te verwerpen?
Een reden waarom Europeanen zoveel moeite hebben om een idee van Europa te vinden, is dat dit idee verschillende bronnen heeft, en een aantal daarvan is zonder meer Eurocentrisch te noemen. Europeanen hebben vaak andere Europeanen opgeroepen om zich tegen de Anderen te verenigen, die worden afgeschilderd als een horde barbaren. Dit soort kretologie voert terug tot de tijd van Karel de Grote. Oproepen aan Europa om zich te verenigen tegen de islam zijn terug te zien op standbeelden in Romaanse kerken. Vergelijkbare sentimenten zijn te vinden in de Oostenrijks-Hongaarse strijd tegen de Ottomanen en de zelfverheerlijking waarmee de nazi’s zichzelf afschilderden als bolwerk tegen de bolsjewistische monsters uit het Oosten.
Maar er is ook een minstens even krachtig idee van Europa dat zijn wortels in de Verlichting heeft, en dit idee zou de basis voor de toekomst moeten vormen. Het verdedigen van de Verlichting en het koesteren van een visie van Europa zijn daarom diep met elkaar vervlochten: de Verlichting is het beste dat Europa ooit heeft voortgebracht, en hoewel het erop lijkt dat de Europeanen de laatsten zijn die dit beseffen, is er geen plek ter wereld waar de Verlichtingsidealen zozeer zijn verwezenlijkt als in het huidige Europa.
Waarom zouden we ons op de Verlichting moeten richten? Omdat er geen betere optie is. Het afwijzen van de Verlichting leidt tot premoderne nostalgie of postmodern wantrouwen; waar de Verlichting in het gedrang komt, staat de moderniteit op het spel. Een verdediging van de Verlichting is een verdediging van de moderne wereld, met al zijn mogelijkheden tot zelfkritiek en transformatie. Als u een voorstander bent van de Verlichting, bent u er een voorstander van om de wereld te begrijpen om deze te kunnen verbeteren. De 21ste-eeuwse Verlichting moet het werk van de achttiende-eeuwse Verlichting voortzetten door nieuwe gevaren voor de vrijheid onder de loep te nemen en maatschappelijke rechtvaardigheid te bevorderen.
Niets is dwazer dan de bewering dat de Verlichting een Eurocentrisch karakter heeft. De Verlichting is vanaf het prille begin een internationale beweging geweest. Met name het idee dat goed denken betekent dat je vanuit verschillende perspectieven denkt, inspireerde de Verlichting al in een vroegtijdig stadium. Een vaak gebruikte techniek was om je Europa voor te stellen vanuit het perspectief van een buitenstaander. De Perzische brieven van Montesquieu en De argeloze van Voltaire maakten gebruik van fictionele Perzen en Huron-indianen om de Europese gebruiken met speelse naïviteit te bekritiseren. Maar hun internationale perspectief hield niet per se op bij de verbeelding. Hoewel Europa de bakermat van de Verlichting was, waren veel van haar impulsen geheel afkomstig van buiten Europa.
Westerse reizen naar China in het bijzonder brachten informatie terug die de westerse beschaving op haar grondvesten deed schudden. Europa werd meer dan duizend jaar geregeerd vanuit het idee dat het christendom noodzakelijk was voor moraliteit: kerk en staat leerden dat de maatschappij zonder de christelijke ideeën van zonde en verlossing, hemel en hel zou uitmonden in een oneindige chaos van misdaad en oorlog. De introductie tot een cultuur die veel ouder en verder ontwikkeld was dan de eigen cultuur, hoewel door niets geleid dat ook maar in de verste verte op het christendom leek, vormde een bedreiging voor Europese regeringen en een kans voor Europese denkers.
De Verlichting had net zoveel belangstelling voor culturen die minder ontwikkeld waren dan de eigen cultuur. De grote ontdekkingsreizen werden bekostigd door koningen en koninginnen die op zoek waren naar meer grondgebied en handelsmogelijkheden, maar ook naar meer kennis. Er reisden botanisten en professionele kunstenaars mee die konden vastleggen wat men aantrof. Ook in dit geval hielden de Verlichtingsdenkers zich bezig met het ontdekken van andere mores, en ze werden met name gefascineerd door de Stille Oceaan. China en Tahiti werden tijdens de Verlichting gemythologiseerd. Maar hoewel deze ideeën gebaseerd waren op voorstellingen van andere naties die ver van de realiteit lagen, vertegenwoordigden ze iets cruciaals: de universaliteit van de mens. Voordat de Verlichting aanbrak, was Europa noch het christendom soeverein: beide konden nog een hoop leren van de rest van de wereld, en wat er werd geleerd zou waar moeten zijn voor de hele wereld – in het bijzonder principes ten aanzien van recht en rechtvaardigheid.
De Verlichting was kortom de eerste pan-Europese beweging die er werkelijke belangstelling voor toonde om van andere culturen te leren en om deze te verdedigen. Deze verbintenissen werden later misbruikt voor retoriek in een tijdperk van ontdekking dat in veel gevallen eindigde in kolonialisme en imperialisme. Maar hoewel weinig geschoolde mensen het christendom resoluut van de hand zouden wijzen vanwege de misdaden die in naam daarvan werden begaan tijdens de Kruistochten of door de Inquisitie, zijn velen die hebben gehoord van wat Kipling ‘the white man’s burden’ noemt niet bereid om naar de Verlichting zelf te kijken, die lijnrecht tegenover de negentiende-eeuwse soldaten en zeelieden stond die beweerden westerse waarden naar onverlichte regio’s te brengen, maar de meeste van deze waarden in de praktijk met voeten traden.
Wat zijn nu precies de waarden van de Verlichting? Tolerantie krijgt normaliter de eerste plaats toegekend, maar dit is een serieuze misvatting. Het concept van tolerantie is gebaseerd op berusting. Op z’n hoogst is het in staat om bepaalde vormen van gedrag te beteugelen. Je tolereert datgene waar je niet op zit te wachten, of nog erger: wat je niet kunt veranderen. In de zeventiende eeuw, toen het concept voor het eerst in gebruik werd genomen, had tolerantie te maken met het accepteren van de – vaak minuscule – verschillen met de visie op verlossing van je medemens. In dit geval is tolerantie duidelijk een betere optie dan je buren op de brandstapel zetten of een religieuze oorlog te beginnen om de zielen van je relaties te redden. Tolerantie is echter een veel te zwak concept om ons te helpen om orde in onze levens te scheppen in een wereld die een steeds internationaler karakter krijgt. In plaats van tolerantie zou ik internationalisme willen noemen, een waarde die weerklank vindt in een tijdperk van globalisering.
Internationalisme heeft zijn wortels in de Verlichting. Als we werkelijk de moed hebben om het internationalisme te omarmen, zouden we ook de durf moeten hebben om van onze eigen culturen te houden. De twee zijn niet met elkaar in tegenspraak, maar vullen elkaar aan. Als ik geen tolerantie, maar oprechte belangstelling, of zelfs enthousiasme voor de cultuur van iemand anders toon, wat weerhoudt me er dan van om mijn eigen cultuur te waarderen?
Als we de Verlichting willen verdedigen, moeten we haar sterkste waarden verdedigen. Dit zijn geluk, rede, eerbied en hoop. De Verlichting eist het recht op geluk op, en dit lijkt banaal totdat je je realiseert welke plaats geluk had in de periode voor de Verlichting: in een voorbij paradijs dat we verloren toen Adam en Eva in de appel beten of in een hemel die we – als ons genade te beurt valt – na onze dood aantreffen. De wereld zoals wij die kennen werd als een tranendal beschouwd. Ziekte en armoede waren de gevolgen van zonde – en vormden daarmee een oordeel van God dat we niet hoogmoedig in twijfel mochten trekken. Als u denkt dat dit soort zienswijzen tot het verleden behoren, hebt u vast nog niet de fundamentalistische reacties op de meest recente natuurrampen onder ogen gekregen. Geestelijken van alle mogelijke belijdenissen beschouwden de tsunami van 2004 in de Indische Oceaan en de aardbeving van 2010 in Haïti als een verdiende straf, hoewel de meningen over de zonde die werd bestraft per religieuze gemeenschap verschillen. Het idee dat er een recht op geluk bestaat, stelt de nodige eisen aan het heden.
De rede had als waarde van de Verlichting een al net zo actief karakter als haar idee van geluk. Verlichtingsdenkers wezen het rationalistische idee van de rede als instrumenteel en mechanisch resoluut van de hand, niet alleen omdat de rede niet in staat was om de wereld te verklaren, maar ook omdat ze geen vrijheid kon bevorderen. De taak van de rede is namelijk niet om zich tegen de natuur te keren, zoals de Romantici klaagden, maar om zich tegen autoriteiten te keren die hun macht verdedigen door het recht tot nadenken tot een kleine groep elites te beperken. (In het verleden zouden dit de geestelijken zijn geweest; vandaag de dag zou je kunnen denken aan economen.) Belangrijker nog: als de rede zich tegen de natuur keerde, was dit om vraagtekens te plaatsen bij gebruiken die door de traditie als natuurlijk werden beschouwd.
De Verlichtingsdenkers waren zich allemaal bewust van het feit dat de rede haar beperkingen kent, maar ze waren simpelweg niet bereid om de staat te laten bepalen wat die beperkingen precies inhielden. In plaats daarvan moedigden ze ons aan om voor onszelf te denken: elke boer is in staat om te denken, en elke professor kan denkfouten maken. De rede beperkt zich daarom niet tot technologie, en is al evenmin tegen de passies gekeerd. Het Verlichtingsidee van de rede wordt niet belichaamd door de door regels geobsedeerde technocraat, maar door de zelfverzekerde Figaro van Mozart, die zijn eigen rede inzette als wapen tegen de aristocratie, en meer in het bijzonder om zijn passie te verwezenlijken.
Is het niet vreemd om op de waarde van eerbied te wijzen in een tijd waarin zoveel geschoolde mensen religie de rug toekeren? Het idee dat moderne westerse samenlevingen iets ontkennen dat we juist zouden moeten erkennen, leeft niet alleen bij de conservatieven; onderhuids leeft het ook bij veel mensen die zich in het kamp van de Groenen scharen. De waarde van het milieu omvat meer dan praktisch nut. Het kan zijn dat bepaalde dieren en planten zouden moeten worden behouden voor medische doeleinden, en het is zonder meer waar dat we een hoge prijs moeten betalen voor de klimaatverandering. Maar mensen die louter met instrumentele argumenten komen aanzetten, gaan voorbij aan de dieper liggende redenen waarom we het leven op aarde in stand moeten houden. Het idee van God is bovenal het idee dat mensen hun beperkingen kennen.
Eerbied kent meerdere tegengestelden: minachting, onverschilligheid en vooral afgunst, de ergste van de zeven hoofdzonden. Eerbied draagt bewondering in zich, maar ook dankbaarheid: voor de Schepping zelf en voor het feit dat we in leven zijn om deze te kunnen ervaren. We hebben misschien eerbied voor God of de natuur, maar ook voor idealen zoals rechtvaardigheid, schoonheid of waarheid – alles wat uiteindelijk buiten onze macht valt. Eerbied is een waarde die ons in evenwicht houdt. Zoals Kant het zei: ‘De sterrenhemel toont mij mijn grenzen, gelijk de morele wet mij mijn macht toont.’
De vijfde basiswaarde van de Verlichting is hoop, die nooit moet worden verward met optimisme. Optimisme is een foutieve perceptie van de realiteit; hoop heeft ten doel deze te veranderen. Ondanks de beste pogingen van evolutionaire biologen en anderen is niemand in staat geweest om vast te stellen wat onze oorspronkelijke natuurlijke staat is. Niemand kan ons daarom vertellen welke van onze basiscapaciteiten het meest fundamenteel is. De afgelopen jaren zijn primatologen, kinderpsychologen en neurowetenschappers tot de slotsom gekomen dat ons vermogen om mededogen te voelen – de basisgrondstof voor moreel gedrag – aangeboren is. U kunt in elke krant lezen over ons vermogen tot wreedheid. En dat is het meest interessante aan de onbeantwoordbare vragen die uit de Verlichting voortkomen: als we in staat zijn om zowel goed als kwaad te doen, waarom zijn we dan zo gefascineerd door het laatste? Pessimisme is in de mode. Vroeger waren het de conservatieven die de neiging hadden om de slechtheid van mensen te benadrukken, en dat was consistent. Vandaag zijn het aanhangers van de zogenaamde progressieve politieke partijen die het woord vooruitgang niet langer in de mond willen nemen, tenminste niet zonder aanhalingstekens. Vreemd genoeg hebben veel van hen het idee van vooruitgang in neoliberale zin overgenomen: onbeperkte economische en technologische groei. Als dat is wat vooruitgang inhoudt, is het geen wonder dat zoveel progressieven het van de hand wijzen.
De Verlichting was echter geïnteresseerd in morele vooruitgang. Economische en technologische groei kunnen helpen in de strijd tegen armoede en ziekten, maar werden nooit als doel op zich beschouwd. Dat deze vermeende vorm van vooruitgang kan plaatsvinden zonder werkelijke vooruitgang is inmiddels wel duidelijk, maar dit is volstrekt geen argument tegen vooruitgang. De morele vooruitgang die door de Verlichting is geboekt – van de afschaffing van marteling en slavernij tot de introductie van ideeën over de mensenrechten – staat buiten kijf. En het feit dat het nog steeds mogelijk is om mensenrechten te schenden en het martelen opnieuw in te voeren bewijst slechts één ding: vooruitgang is niet onontkoombaar; het ligt in onze handen.
De oorlog van iedereen tegen iedereen die Hobbes als een natuurlijk fenomeen zag, werd gevochten over grenzen die iedereen vandaag de dag kan oversteken. Historisch gezien is de Europese Unie een wonder dat we niet langer weten te vieren. In aanloop naar het vijftigste lustrum van het Verdrag van Rome probeerden verschillende organisaties belangstelling voor de EU te wekken met koppen als: ‘Wat betekent Europa voor mijn baan?’ en: ‘Wat zal de EU voor mij doen?’ Voor iedereen die daar niet zo zeker over was, volgde er een waslijst van persoonlijke voordelen. Elke keer dat ik die hoor, moet ik denken aan de fameuze zin van Kennedy: ‘Do not ask what your country can do for you; ask what you can do for your country.’ Om iets te willen doen – voor je land of je continent – moet je uiteraard geloven dat het meer belichaamt dan een verzameling van belangen, zoals een verworvenheid die jouw idealen belichaamt. Wijzen op het wonder van Europa houdt niet automatisch in dat je tevreden bent met de abjecte Brusselse bureaucratie. Je geeft er alleen maar mee aan wat Europa nog steeds zou kunnen worden, hoe onmogelijk dat nu misschien ook lijkt.
Noem het als je wil historische ironie: de visie van Kant op hoop op de mogelijkheid dat de Verlichting wordt verwezenlijkt weerklinkt buiten Europa, maar er zijn maar weinig zichzelf respecterende Europese schrijvers die het zouden aandurven om deze visie toe te passen op de bakermat van de Verlichting. Europeanen zijn eerder geneigd om zich af te vragen of Europa wel echt bestaat, buiten een (onbepaalde) geografische eenheid en een reeks van economische verdragen. Maar vraag een Afrikaan, Aziaat of Amerikaan of Europa bestaat, en je wordt op een lachsalvo onthaald. Uiteraard is het mogelijk om op de regionale verschillen te wijzen. Wat hebben Louisiana en New York met elkaar gemeen, met de (mogelijke) uitzondering van taal? Ik weet heel goed dat Europa geen Amerika, Canada, India of Turkije is – stuk voor stuk multi-etnische naties die (in wisselende mate) succesvolle manieren hebben gevonden om met hun diversiteit te leven. Terwijl Europa fel discussieert over de vraag of het als geheel kan bestaan, is de rest van de wereld op zoek naar idealen die Europa zou kunnen aanreiken indien ze zou worden bevrijd uit haar passiviteit en zelftwijfel.
Dit is een verkorte versie van de Socrateslezing van het Humanistisch Verbond die Susan Neiman deze week uitsprak. Neiman is een Amerikaanse filosoof woonachtig in Berlijn. Ze schreef onder meer Morele helderheid: Goed en kwaad in de 21ste eeuw (Ambo/Anthos, 2008)