Cultuur door ouderen is slingeren van de ene bijna verdroogde liaan naar de andere in de jungle der vernederingen.
Je hebt competitie nodig, maar daar heb je de energie niet meer voor en je vindt haar ook niet meer zo noodzakelijk. Met wie concurreer je eigenlijk? Wat wil je nog bereiken? Wanneer kan je ambitie zich ontspannen en zeggen: zo is het goed?
Ik ben mijn puberdromen nooit verloren. Verdomme, ik zou zulke goede verhalen schrijven, zulke ontroerende gedichten maken, zulke prachtige muziek vertolken, dat Zij Van Wie Ik Hield voor mij zou vallen. Uiteraard had ik al snel door dat zij van wie ik hield vooral viel voor een knappe gozer die erg leuk was en niet verlegen en voor wie er eigenlijk een tekort aan mooie vrouwen bestond. De onrechtvaardigheid van het leven zelf die zich buiten alle wetten om kringelt, is een wond die altijd open is en waaruit je tranen bloedt. Maar je blijft (tevergeefs) proberen te verleiden met je kunst, ook omdat je er steeds beter in wordt.
‘Wat is dat, dokter?’
‘Dat is het rancunegezwel, mijnheer.’
En dan sta je opeens op een feest met jongeren van 23, terwijl jouw hart al bijna zeventig jaar heeft geslagen.
‘Ischa zei altijd…’ begin ik een anekdote tegen iemand die een podcast maakt en daar veel succes mee heeft.
‘Dat was die interviewer, hè?’ onderbreekt zij mij.
‘Ja, die heb ik goed gekend’, schep ik op. Meteen denk ik: waarom schep ik in hemelsnaam op?Het mooie meisje ziet achter mij een Ongelooflijk Beroemde Podcastmaker met wie ze wil praten, maar ze voelt ook wel, want ze is goed opgevoed, dat ze verplicht is om mij die anekdote uit de kapotte doos met archeologische vondsten te laten vertellen.
‘Dus Ischa Meijer zei altijd: ik ben nooit nieuwsgierig naar mensen, ik interview ze zodat ze nieuwsgierig worden naar mij! Hahaha.’
Ik lach de anekdote zelf maar wat op, omdat hij anders misschien wordt gezien als een wijsheid. Het bloedmooie meisje glimlacht en zegt: ‘Even iemand goeiedag zeggen.’
En ik sta weer te muurbloemen met die kapotte doos onder m’n arm.
Toch blijf ik ook op de receptie, want ik heb ook een boek geschreven, en ik besef natuurlijk – ik ben een oude freudiaan, denk ik – met wie ik uiteindelijk nog in concurrentie ben: met mijn vader die al 35 jaar dood is. Ik wil niet eindigen als de mislukkeling die hij in mij meende te zien. Al kan ik het hem niet kwalijk nemen dat hij mij zo zag. Een aangeboren talent heb ik niet, behalve dan voor overspannen verwachtingen.
Een uitgeefster komt op mij af en zegt: ‘Ik hoorde dat je toch nog een uitgever hebt gevonden voor je boek. Daar ben ik heel blij mee.’
‘Dank je.’
‘Het ging niet om de kwaliteit van je schrijven, maar…’
‘Ja, ja, ik begreep het helemaal…’
‘Columns verkopen niet. Of je moet televisiebekendheid hebben…’
‘Ja, nee, ik begrijp het.’
Het staat raar als verreweg de oudste van het gezelschap, ik dus, hier een potje gaat huilen, zachtjes weliswaar, maar toch. En ik zal me geestelijk sterk tonen.
Heb ik nog wat te zeggen, vraag ik me opeens af.
Ik denk het wel, enigszins zoals iemand die op Koningsdag op een kleedje voor wie het wil wat ouwe meuk staat te verkopen.
De uitgeefster en ik praten wat over oude helden.
‘Ik mis een Theo Sontrop of een Geert van Oorschot’, zeg ik om gemeen te zijn, ‘zij waren als uitgever zulke persoonlijkheden! En Geert Lubberhuizen. Een echte verzetsheld!’ Maar ik word niet met gemeen geassocieerd en dus gaat mijn subtekst verloren.
De jonge schrijvers maken indruk op de jonge schrijfsters, al maakt hier ook iedereen een podcast, geloof ik. Uitgevers worden geslijmd en de mislukkelingen staan bij de bar waar ik ook blijk te staan.
‘Heeft u dat boek geschreven over de Italiaanse en Spaanse poëzie in de zeventiende eeuw?’ vraagt een dronken dichter.
‘Nee, dat is die mijnheer daar.’ Ik wijs hem aan.
‘O, die is nog jong… En bent u nog met iets bezig?’
‘Ik schrijf momenteel een…’
‘Godverdomme, daar is die lul!’ Hij schrikt. Hij draait zich snel om om weer wat te drinken.
Het is een recensent.
Ik dank God dat ik daar niet meer bang voor ben.
Ik denk aan Nescio, door Reve vaak instemmend geciteerd: ‘“Het leven heeft mij, goddank, bijna niets geleerd.” “Het leven heeft me veel geleerd”, zegt de oude sok.’