Johannesburg – ‘Dit is de eerste keer dat ik met iemand zo uitgebreid over mijn leven praat’, zegt Sandile Mageba Mdlalose. Sandile is 23, groeide op in Durban, kwam terecht in Johannesburg, leefde op straat en in opvanghuizen en is nu head photographer bij iwasshotinjoburg, een galerie in de hipsteroase The Maboneng Precinct, midden in het verder wat post-apocalyptisch ogende oostelijke deel van downtown Joburg. Sandile heeft zich in vijf jaar tijd ontwikkeld tot de meester van de anti-selfie: de persoonlijke interpretatie van de grotestadsjungle door een verlegen jongen met een wankel zelfbeeld. Samen met een groepje kameraden maakte hij een spagaat tussen het harde downtown en het hippe Maboneng.

Hij gebruikte de anti-selfie om zijn ‘zelf’ te ontwikkelen en een plaats te vinden in een land dat zwarte noch blanke jongeren een gevoel geeft ergens bij te horen. Zuid-Afrika heeft een strompelende economie, steden die het bankroet naderen, een ideologisch vacuüm, falende bestuurders, politici die het laten afweten en een verleden dat iedereen het liefst zo snel mogelijk vergeet. Maboneng, dat ruwweg tien straatblokken beslaat in een voormalig industriegebied, geeft houvast, of in elk geval een mogelijkheid om inhoud te geven aan beladen begrippen als gemeenschap, gezamenlijkheid en empathie.

De ‘hoofdstraat’ van Maboneng is Fox Street, vernoemd naar Samuel Fox, een van de laat-negentiende-eeuwse Britse pioniers die de goudstad Johannesburg groot maakten. Op de hoek zit de koffiebar Origin, waar het interieur zo minimalistisch is dat je er spontaan jeuk van krijgt. De barista met zijn achterovergekamde haar legt uitgebreid uit dat de Guatemalteekse koffiebonen die nu in de machine zitten ‘net een iets lagere zuurgraad hebben’ dan die uit Ethiopië die we eerder die dag hebben gedronken. ‘Ik hoor graag of je het verschil proeft.’

Sandile heeft weinig op met Origin, dus gaan we een blok verder. We passeren een modefotograaf die in het midden van de straat met het nodige misbaar een jong stel in felgekleurde huwelijkskleren dirigeert hoe ze moeten staan, hoe ze elkaar smachtend moeten aankijken en elkaar passievol moeten vasthouden. Het is de ultieme omgeving voor een prikkelende reportage: romantische liefde tegen een kille grootstedelijke achtergrond. De fotograaf kijkt geïrriteerd op bij het geluid van kletterende wieltjes op ongelijk asfalt. Twee mannen in dofzwarte vodden lopen langs en slepen moeizaam karren voort. Ze dragen bivakmutsen tegen de kou, het stof en het vuil. Op hun karren, metalen bakken op wieltjes, liggen manshoge plastic zakken die zijn volgestouwd met metaal dat ze gaan verkopen aan de schrootopkoper aan de overkant, daar waar Maboneng ophoudt en het ‘echte’ Johannesburg begint met zijn armoede en moeizaam overleven. Sandile heeft zijn camera in de aanslag, maar ziet af van een foto. ‘Die gasten zijn er niet dol op als je ze fotografeert.’

Het zou een mooi plaatje zijn geweest voor iwasshotinjoburg, dat huist op de eerste verdieping van hetzelfde opgeknapte fabriekspand als waar Origin zit, recht boven de chique David Krut Art Gallery. Bij Krut kun je voor een paar duizend euro prints kopen van William Kentridge. Bij iwasshotinjoburg kun je voor twintig euro kiezen uit zo’n zeventig op canvas afgedrukte foto’s die zijn genomen door voormalige straatkinderen. Deze anti-selfies zijn hun visie op de stad, op de delen die de blanke middenklasse angstvallig mijdt: uitgewoonde flats, een zwerver die uitgeteld op het trottoir ligt, lange donkere schaduwen, black taxi’s op een parkeerterrein vol plassen, kfc-dozen en weggewaaid plastic. Het is de straatpoëzie van de verschoppelingen.

Iwasshotinjoburg werd in 2009 opgezet door de 38-jarige architect en fotograaf Barend Viljoen, hip gekleed in een lange zwarte jas en getooid met een grijze kuif à la filmmaker Jim Jarmusch. Zoals veel dingen in het leven kwam het project toevallig tot stand. Viljoen had op een avond bij een designfeestje in Kaapstad te veel gedronken. De politie hield hem aan. Blaastest, arrestatie, rechtszaal. Hij kwam weg met een taakstraf van drie uur per week, drie maanden lang. Viljoen zag weinig heil in ‘onzinnig werk’ zoals het schoonvegen van een politiebureau, en vroeg de rechter in een lange e-mail of hij zelf een project mocht voorstellen: fotografie. Hij wilde straatjongens leren om hun wereld op een andere manier te bekijken. De rechter ging akkoord en Viljoen benaderde een sociaal werker van het jongensopvanghuis Twilight Children in Hillbrow, een hectische wijk vol hoogbouw, zwerfvuil en ratten, op pakweg twintig minuten lopen van Maboneng. De enige blanken die je er ziet zijn junkies. ‘Aan het eind van de middag staan bij bepaalde gebouwen lange rijen mensen die wachten op hun drugs’, vertelt Sandile.

Daar had je weer zo’n blanke weldoener met een briljant idee die na een paar maanden weer de kuierlatten neemt

Hij herinnert zich nog goed dat Viljoen langskwam. De jongens van Twilight Children, zo’n 140 in totaal, gaapten toen ze hem zagen. Ja hoor, daar had je weer zo’n blanke weldoener met een briljant idee die een paar maanden later weer de kuierlatten neemt. Grappenmaker, pleur toch op met je wegwerpcamera’s, dacht ook Sandile. Maar omdat hij niks beters te doen had sloot hij zich aan bij de veertien jongens die bereid waren om mee te werken. Geschrokken van de manifeste desinteresse deed Viljoen zichzelf en de jongens een belofte: het project zou niet al na drie maanden weer ophouden.

Dat was dus 2009. Ze gingen aan de slag. De aanvankelijke opdracht werkte niet: wat vind je interessant aan Hillbrow? De jongens keken Viljoen aan? Huh? Oké, wat vind je mooi in Hillbrow? Niets! Goed, zei Viljoen, dan gaan we naar de schoonheid in het verval zoeken. Ze begonnen heel basaal, zo van: neem twintig stappen, kijk om je heen en fotografeer wat je ziet met zo’n door Fuji gedoneerde wegwerpcamera over de uiterste verkoopdatum.

Sandile was toen zeventien. Hij komt uit een traditionele Zoeloe-familie en had zijn jeugd doorgebracht in een zwarte township bij de havenstad Durban. Eerst woonde hij er met zijn vader in een mannenhostel voor rurale werkzoekenden. Hij was dol op zijn vader, de man met de mooiste glimlach van Zuid-Afrika. Maar op zijn vierde gingen zijn ouders uit elkaar en ging ma terug naar haar eerste echtgenoot op het platteland. Sandile en zijn zusje werden naar oma gestuurd. Hij telt hardop: ‘Oma, vier tantes, een met vijf kinderen, een met één kind, een oom…’ Uiteindelijk komt hij op achttien mensen die in oma’s huis bivakkeerden.

Sandile werd door de anderen vooral als een last gezien en ook als zodanig behandeld. Zijn vader had de schoonfamilie nooit lobola (bruidsschat, meestal vee) betaald en nu werd dat kind hier gedumpt. ‘Ik voelde dat ze alles aan mij haatten’, zegt hij. De enige met wie hij goed kon opschieten was een neef, met wie hij de keuken als slaapkamer deelde. Neef was een gangster die zijn carrière begon als bananendief en eindigde als lijk.

Op zijn elfde ontmoette Sandile een Indiase familie in Durban die hem wilde adopteren, maar granny wilde daar niks van weten. Op zijn twaalfde verkocht hij papieren zakken bij het treinstation. Een vrouw, een kennis van zijn oma, zag hem en vroeg hem of hij mee wilde naar Johannesburg. Zij had daar een shelter. Sandile kende het woord shelter alleen als overdekte bushalte, en stemde na overleg met zijn moeder in. Joburg kon nooit erger zijn dan Durban. ‘Ze beloofde me een computer en een goede school. Maar ze vertelde me niet dat ze me bij mijn oor zou grijpen als ik plezier had. Zodra ze me hoorde lachen stormde ze haar kamer uit en greep me vast en sleepte me weg’, zegt hij terwijl hij de inhoud van vijf suikerzakjes in zijn koffie strooit.

Hij draait een van de zakjes om en leest de tekst op de achterkant voor. ‘When you love someone you love the person as they are, and not as you want them to be.’ Hij vouwt het kleinood zorgvuldig op en stopt het in zijn zak. ‘Ik bewaar ze altijd. Ik ben nog nooit twee dezelfde teksten tegengekomen. Ze hebben altijd een positieve boodschap. Soms haal ik ze te voorschijn om ze te herlezen.’

De tehuizen werden stuk voor stuk gerund door perfide vrouwen die donaties voor eigen gewin aanwendden

Hij vervolgt zijn verhaal, dat zich ontvouwt als een dickensiaans drama van een eindeloze reis door de slechte buurten van Johannesburg: Newtown, downtown, Yeoville, Hillbrow, Berea, van het ene opvanghuis naar het andere, afgewisseld met periodes op straat, in plastic gewikkeld onder een smerige deken. De tehuizen werden stuk voor stuk gerund door perfide vrouwen die donaties voor eigen gewin aanwendden. In het ene tehuis kreeg hij net genoeg zakgeld om dagelijks een stuk goedkope roze Chinese worst te kopen, in het volgende was er geen stromend water en moesten de jongens zich vlak voor sluitingstijd naar het station spoeden voor hun laatste behoefte. Ze schepten drink- en badwater uit de gaten in de weg. Het voorlaatste tehuis was oké, totdat de elektriciteit werd afgesloten. De scholen waren ellendig, de klassen waren overvol en de leraren waren vaak afwezig. Sandile zakte voor zijn eindexamen. Eten bestond vaak uit zoete zooi die de supermarkt Pick n Pay aan het eind van de dag aan het tehuis schonk. ‘Dat gaf me energie’, zegt hij.

En toen ontmoette hij dus Viljoen die hem met een wegwerpcamera de straat op stuurde. Sandile en zijn kameraden schoten iedere maandagmiddag plaatjes van hun omgeving, de graffiti, de sloebers, hun eigen schaduwen, de skyline, de speelplaatsen, de taxi’s, de skaters, de treinen, de kleuren en de non-kleuren van de stad, de kapotte dromen. Toen hij vele honderden afdrukken had belde Viljoen de initiatiefnemer van Maboneng, Jonathan Liebmann, en vertelde hem dat hij een plek zocht voor een tentoonstelling over straatfotografie. Liebmann bood hem een ruimte voor één avond en Viljoen gaf het project de melancholische titel Joburg on Monday Afternoons.

De avond was een eclatant succes, met minstens tweehonderd aanwezigen. Sandile vond het fantastisch. De kids werden naar Maboneng gereden in speciaal gehuurde zwarte Londense taxi’s en gingen allemaal gekleed in black tie en tuxedo. Er volgden nog twee tentoonstellingen, verhalen in de pers, interesse van sponsors, en in 2010 werd iwasshotinjoburg opgericht als een NV met een eigen expositieruimte en een ngo-tak die ex-straatkinderen opleidt. Het bedrijfje heeft nu tien vaste medewerkers, met Sandile als chief photographer.

Het klinkt omineus, iwasshotinjoburg. Viljoen wilde een controversiële naam, niks zieligs. Hij wilde een naam die het dilemma van zijn kids onderstreepte: schieten met de camera of met de gun. Zijn filosofie: Joburg is hectisch en gewelddadig, maar er is ook veel positieve energie, je staat op het randje, het uitzicht is ongewoon en bij vlagen spectaculair, je geniet ervan, neemt een foto, maar als je niet oppast donder je naar beneden, shot in joburg. Sommige Johannesburgers, zelf het slachtoffer van misdaad, vonden het onsmakelijk, die double entendre. Maar er kwam ook een man de galerie binnen die zijn broek liet zakken en trots een litteken op zijn been toonde, met daaromheen de tatoeage ‘iwasshotinjoburg’. En de kids? Die vonden het allemaal prima.

De naam en de brand waren een gouden greep. Toeristen en jonge Johannesburgers kopen graag zo’n canvas als souvenir na een dagje Maboneng. Vooral op zondagen, als er een markt is met allerlei exotische etenswaren, is het hier stampvol en wordt er grif uitgegeven. Dan is Maboneng ook een selfie-paradijs. Er zijn prachtige muurschilderingen, wilde graffiti, bizarre teksten en een onthutsend grauwe fly-over waar het stinkt naar pis en gedoofde zwerversvuurtjes. Aspirant-modellen leunen quasi-verveeld tegen de muur waarop een kunstenaar roze vogels heeft geschilderd en trekken met hun gelipstifte monden alsof ze spaghetti naar binnen slurpen. Vrijwel dagelijks lopen er filmcrews rond met baseballpetjes, bezig met opnamen voor een tv-serie of reclame waarin gritty en urban de toverwoorden zijn.

Hij verdiende wat geld door op straat koeienkop te koken en met maïspap voor twee euro per portie te verpatsen

Vooral blanke twintigers en dertigers zijn nieuwsgierig naar dit downtown dat hun ouders vaak nog in volle glorie hebben meegemaakt voordat het midden jaren negentig naar de gallemiezen ging. Want met het einde van de apartheid in 1994 kwamen de chaos, de verwarring, de wetteloosheid en begonnen de volksverhuizingen vanuit het Zuid-Afrikaanse platteland en de rest van Afrika. Downtown, Hillbrow, Berea en Yeoville veranderden van kleur en van karakter. Oude gemeenschappen vielen uiteen, nieuwe lieten het afweten. Net als de politie. Huisjesmelkers, gangsters en drugshandelaren kregen vrij spel. Geen weldenkend mens waagde zich nog in deze buurten. ‘Downtown is erger dan Hillbrow’, zegt Sandile. ‘In Hillbrow kennen mensen elkaar vaak nog wel een beetje.’

Maar dankzij de initiatiefnemers van Maboneng kan de Facebook/Twitter/Instagram-generatie er nu dus weer een kijkje nemen. Met een team van vier begon de dertigjarige ondernemer Jonathan Liebmann in 2009 met Arts on Main, een opgekalefaterd fabrieksblok in Fox Street met kunstenaarsstudio’s, een restaurant en wat galeries. Weinig mensen gaven het een kans van slagen, dat elitaire cultuureilandje in die zee van verval. Maar al snel kwamen er appartementen bij, het hippe 12 Decades Hotel, een onafhankelijke bioscoop, Afrikaanse restaurants, cocktailbars, modewinkels en studio’s voor de jonge creatieven. De plek kreeg een nieuwe, lekker etnisch klinkende naam: Maboneng (‘plek van licht’ in Sotho), en het idee van een enkele trendy straat werd vervangen door het concept van ‘buurt’.

Maboneng moet een hechte multi-inkomensbuurt worden, compleet met een school, huizen voor de lagere inkomensgroepen, een park en initiatieven om ook de niet-blanke, niet-hipster, niet-arty bewoners erbij te betrekken. Het lijkt te lukken. Als een trage olievlek breidt het project zich uit, noordwaarts en oostwaarts.

‘Het is lekker levendig’, zegt kunstenares Cloudia Hartwig (30) die hier sinds 2012 een studio huurt. Haar van oorsprong Duitse pa en ma woonden vroeger in Hillbrow, maar zij was nooit van haar leven downtown geweest, te link. Maar toen ze, begeleid door haar bezorgde ouders, eindelijk in Maboneng kwam was ze verrukt over die ‘haast Europese vibe’. Ze voelde zich er meteen welkom. Zelfs ’s avonds lopen er hier gewoon nog mensen op straat. ‘Iedereen glimlacht en is vriendelijk. Allemaal heel on-Johannesburgs’, zegt Hartwig die de pest heeft aan selfies en geheel volgens de Maboneng-filosofie van gemeenschapsprojecten in haar studio printcursussen geeft aan kansarme jongeren. ‘Het idee is dat als ik vijf jongens help, zij er ook weer vijf helpen.’

Maboneng maakt nu ook deel uit van de toeristenroute, met busjes Amerikanen en Nederlanders die na Soweto ook even komen kijken naar deze miniversie van het New Yorkse Williamsburg. Slum-toerisme? Mabonengs brandmanager Hayleigh Evens lacht. ‘Wij gebruiken liever extreme local tourism. Maboneng is een goed en veilig startpunt’, zegt ze in het pas geopende kantoor van Mabonengs projectontwikkelaar Propertuity, enkele blokken ten noorden van Fox Street, daar waar het andere Joburg eigenlijk al is begonnen. Maar een van de talloze door Maboneng ingehuurde bewakers houdt de wacht bij het kantoor, en vijftig meter verderop bij Commissioner Street staat de volgende. Ze zijn als de broodkruimels voor Hans en Grietje: volg ze en er zal je niks overkomen.

Maar die kruimels verdwijnen zodra je Berea Street of Betty Street bent overgestoken. Talrijk zijn de verhalen van car hijackings en smash and grabs. Niet voor niets beschrijft Maboneng op de website de veiligste route om er te komen. Buiten The Maboneng Precinct ben je geheel op jezelf aangewezen, merkte ook de Californische Matisse Yoshihra toen ze naar Fashion District liep, een paar blokken westwaarts. Op een gegeven moment voelde ze een hand. Iemand probeert met me aan te pappen, dacht ze. Nee, iemand probeerde haar tas te stelen. Zij hield vast, haar opponent eveneens. Ze viel en schreeuwde: ‘Back-off you motherfucker!’ Omstanders keken op, de belager maakte zich uit de voeten. Kijk, zegt ze, en laat op haar mobieltje een selfie zien die ze meteen na het incident op Instagram zette. De tekst: ‘This was after I got mugged.’ Ze lacht.

‘Als die initiatiefnemers van Maboneng politici waren, dan zou het land er een stuk beter voor staan’

Slum-toerisme is voor Sandile een vreemde term, maar hij begint te begrijpen wat die blanke bezoekers willen: een kijkje in de onderbuik van Johannesburg, pootjebaden in een verraderlijke zee – diezelfde wereld waar hij al zijn hele leven uit probeert te ontsnappen. Hij neemt me mee naar End Street, nog geen vijf minuten lopen. Een man van middelbare leeftijd waarschuwt ons dat we dat gebouw links voor ons moeten vermijden. Dat is een wat ze hier eufemistisch ‘bad building’ noemen, een flatgebouw zonder water, elektriciteit en sanitair, zonder deuren, met wapperende flappen karton in de raamkozijnen, betrokken door daklozen van velerlei pluimage. Het oogt als een rotte tand in een toch al heel slecht gebit.

Twee blokken verderop, in Jeppe Street, is weer zo’n bad building. Naar beneden gegooid huisvuil ligt er op de overkapping bij de eerste verdieping, dof zwart afval, dezelfde non-kleur als de kleren van die mannen met hun kletterende karren. ‘Er wonen daar geesten en vampiers’, waarschuwt een straatverkoper. Dit is een stad die mensen eet. Maboneng met zijn koffiepuristen, zelfvoldane hipsters en goedbedoelende creatieven lijkt een andere planeet.

Sandile woonde ook een tijdje in zo’n bad building, zegt hij. Vlak bij Hillbrow. Het was er een met twee verdiepingen. In de twintig kamers huisden zo’n zestig mensen. Het afval gooiden ze op het erf van de buren. Hij verdiende toen wat geld door op straat koeienkop te koken en met maïspap voor twee euro per portie te verpatsen. Hij had destijds ook een vriendin, een traditioneel meisje dat voor hem knielde als ze hem zijn eten kwam brengen. Maar omdat hij vanwege zijn koeienkoppen en fotowerk bijna nooit thuis was dacht ze dat hij haar bedroog. Op een dag verbrandde ze zijn kleren, waaronder zijn allereerste iwasshotinjoburg-T-shirt, en sloeg hem met een bierfles tegen zijn hoofd. Sandile nam haar de fles af, stopte zijn spullen in een doos en liep de deur uit. Hij hield van haar, maar zo konden ze niet verder. Hij rangschikte het onder de noemer ‘liefdeloos bestaan’. Eerst bij zijn oma in Durban, daarna in al die tehuizen, en toen in dat bad building.

Het komt er allemaal in brokstukken en a-chronologisch uit. ‘Ik praat nooit over mijn gevoelens. Niemand kent ze. Ik probeer altijd positief te blijven, want mijn gedachten zijn donker’, zegt hij en vertelt over die ene keer – hij was zeventien – dat hij een handvol pillen nam nadat hij had gehoord dat zijn vader al zes maanden eerder was overleden zonder dat iemand het nodig vond om hem dat te vertellen. Maar de pillen werkten niet. Toen hij versuft wakker werd was hij niet in het hemelse hiernamaals maar nog steeds in een uitzichtloze achterbuurt.

De volgende dag voltrok zich een soort wonder. Er kwamen in het tehuis vier meisjes langs van een katholieke kerk, vier mooie zwarte meisjes. ‘Wij komen jullie helpen’, zeiden ze. Ja hoor, daar gaan we weer, dacht Sandile, die al lang niet meer geloofde in een genadige God. Maar de meisjes kwamen terug en brachten hem naar Vader Giorgio, die nu eens niet in wazige bijbelteksten grossierde, maar gepassioneerd sprak over dingen die Sandile begreep. Hij werd uitgenodigd voor een kerstdiner en kreeg weer wat meer zin in het leven.

Het is inmiddels tegen de avond en we zitten in de bar van het Maboneng backpackershotel Curiocity, aan het andere eind van Fox Street. Kanye West dreunt woedend uit de speakers terwijl Sandile een 750 ml Black Label bestelt. Te gek, hiphop, zegt hij. Af en toe neemt hij een slok bier en vertelt verder. Die meisjes en Vader Giorgio gaven hem zelfvertrouwen, iets waar het hem altijd aan had ontbroken. Hij voelde zich altijd tot overlast, ongewenst en ongeliefd. ‘Dankzij hen begreep ik dat ook ik van iemand kan houden. Dat ik voor iemand kan zorgen. Dat ik een volwaardig mens kan zijn die anderen helpt. Dat ik kan doen waarin ik geloof, ook al is het niet perfect.’ Niet zo lang geleden ging hij bij hen thuis langs. ‘Ze hebben een driekamerflat, met eten in de ijskast en wijn. En er was een zwembad op dat complex. Ik kende dat alleen maar van de televisie. En ik dacht, dat wil ik ook: een thuis, een plek met mijn eigen spullen.’

Inmiddels heeft hij een soort thuis. Viljoen heeft voor Sandile en drie andere iwasshotinjoburg-jongens een flat gehuurd in het nabijgelegen Troyeville, met voor iedereen een eigen kamer. Sandile was bang dat hij het niet zou kunnen, dat alleen zijn. Hij dacht aan die pillen. Maar het gaat goed, ook al is het nog behelpen met een matras op de grond, waar hij slaapt onder een laken en een lange oude jas. ‘Dit is mijn familie’, zegt hij trots over zijn kameraden Sisa, Les en Skroef, drie verlegen magere gastjes met maffe petjes, gympies en laaghangende jeans.

De volgende dag lopen we door Maboneng, naar het oostelijke deel. Je ziet meteen waar het ophoudt: daar waar het zwerfvuil een pact heeft gesloten met de gebouwen met die grauwe non-kleur. Sandile maakt zich kwaad over de troep. Hij wijst op de straatvegers die in een groepje bij elkaar in de zon zitten te keuvelen. ‘Die krijgen betaald maar voeren geen klap uit.’ Maboneng is voor hem als een tweede thuis. ‘Zonder Maboneng zou ik nu autowacht zijn of zo. Het is die positieve energie. Ik voel me er blij, nuttig en welkom. Ik heb er nog nooit een racistische opmerking gehoord. Als die initiatiefnemers van Maboneng politici waren, dan zou het land er een stuk beter voor staan.’

Vandaag draagt hij een strak mouwloos leren vest over zijn zwarte iwasshotinjoburg-T-shirt, maatje small omdat zijn arm- en borstspieren dan beter uitkomen. Hij houdt mijn telefoon voor zich, maakt een selfie en glimlacht gul, net als zijn vader ooit. Zoals de psychologen zeggen: een beetje narcisme kan geen kwaad.


Beeld: Beelden van het iwasshotinjoburg-project