Vaak gebeurt er iets wonderlijks als je een verhaal of een roman van K. Schippers leest. Je meent de wereld die hij beschrijft te kennen, maar over die bekende omgeving hangt een grofkorrelig waas dat ervoor zorgt dat het beeld net niet scherp wordt. Alsof er een glinsterend web gespannen is, dat je in een soort droomwereld doet belanden waar van alles mogelijk is.
Zo ook in Schippers’ nieuwste roman, De hoedenwinkel. Een roman met de sfeer van de jaren vijftig, die zich afspeelt in het nu. Over Sonja Driebeecke, verkoopster in de Vana – een warenhuis dat overeenkomsten vertoont met de Hema – die een hoedenwinkel gaat beginnen. Nog voor de zaak geopend is, wordt ze door een stedenbouwkundige gevraagd om namen te bedenken voor de straten in Landerije, een nieuw dorp gelegen aan het water. Sonja vat haar bijbaantje ernstig op. Ze gaat wandelen in de naamloze straten en besluit in het dorp te overnachten. Ze kan terecht in het huis van de afwezige, haar onbekende Trees. Zonder schroom neemt ze er de telefoon op en neust ze in de spulletjes. Zoals ze ook zonder schaamte of schuld een affaire heeft met vormgever Leen. Hindernissen in het dagelijks leven, daar fladdert ze doorheen. Die doen in De hoedenwinkel ook eigenlijk niet ter zake.
Misschien meer nog dan Sonja spelen taal en ruimte de hoofdrol in het boek. De straten in Landerije laten zich geen naam geven, sterker, de taal lijkt er te verdwijnen. Sonja wil het mysterie doorgronden en ziet juist in het marginale een signaal: in hartjessnoepjes met woorden op een schaaltje, in een woord waaraan een letter ontbreekt, door kinderen onder een tafel geschreven of in een velletje vol probeersels uit een pennenwinkel. Gaandeweg wordt Sonja van speler in het verhaal steeds meer de regisseur ervan: de verdwijnende taal wordt ze de baas, door de woorden te vervangen door beelden, door foto’s en plaatjes, en daarmee stuurt ze zelfs de gebeurtenissen.
K. Schippers slaagt er met zijn kale, weinig opvallende taal, met daardoorheen gevlochten oudere gedichten en passages en ideeën uit eerder werk, in de lezer te betrekken in zijn fantastische wereld: ‘Katja heet ze, kijk maar naar de badge op haar blouse.’ De hoedenwinkel leest als een monologue intérieure. Het is alsof we met Sonja meedenken, zien wat zij ziet en wat zij daarbij denkt of wat voor ideeën ze krijgt. Een zinnetje als dit is typerend: ‘Zo’n woord dat in een spel of in een boek hoort, de letters zijn het belangrijkst, en dan komt het ineens ruim en groot naar je dagelijks leven en gebruik je het echt.’
Soms wil Schippers het idee van een taal die op het punt staat te verdwijnen iets té nadrukkelijk onder de aandacht brengen. Dat in een ‘volks warenhuis’ gezocht wordt naar ‘het zachtste licht’ of gesprekken klinken als: ‘“Dat valt wel mee, met die taaluitval,” zegt een vrouw (…). “Denk je?” vraagt de man hoopvol’ is weinig geloofwaardig. Zoals ook M&M, twee Jansen en Jansen-achtige dames, een soort de bron van taal, die aanvankelijk Sonja lijken te achtervolgen, waar zij later de rollen omkeert, wat karikaturale contouren houden.
Dat alles neemt niet weg dat in De hoedenwinkel een wereld opgetrokken wordt waarin je wilt vertoeven. Een reële, op momenten zelfs spannende sprookjeswereld waarin je hoopt dat het verhaal goed afloopt. En dat doet het.