In het Westen wordt een groot strategisch debat gevoerd over de vraag hoe de vijand het best kan worden verslagen. Wie die vijand is, weten we allemaal: het fundamentalistische moslimterroris me. Om ons te verdedigen veranderen we het Westen in een elektronisch bewaakte vesting. Om de grootst mogelijke zekerheid te krijgen dat de vijand niet onder ons is, vervolmaken we de geheime diensten en morrelen hier en daar aan onze rechtsstaat. Terwijl we met dit alles bezig zijn begint het publiek zich op te winden. Overal en altijd waar dat gebeurt gaat het oordeel over het collectief de waardering van het individu overheersen.

Deze fase hebben we nu bereikt. Pas op, zeggen de politieke leiders, de terreur komt van een minderheid. Vele miljoenen moslims hebben er part noch deel aan. Zeker, zegt een criticus, maar de meeste terroristen zijn wel moslims. Er valt geen speld tussen te krijgen. Het resultaat is dat in het Westen «de» moslim zich voorzichtiger gaat gedragen dan «de» christen of «de» mens die in «iets» gelooft dan wel niets gelooft. In het Westen wordt de grens tussen de grote massa en de minderheid per dag scherper getrokken. Per dag worden we parater. Ook veiliger?

Sinds de aanval van 11 september is de interne veiligheid van het Westen ook buitenlandse politiek. «Je kunt je niet meer afsluiten voor de problemen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Het idee van bond genootschappen zonder beginsel, van stabiliteit ten koste van moraliteit is achterhaald», zei Paul Scheffer in een vraaggesprek met Martin Sommer in de Volkskrant van vrijdag 17 september. Hem deed het denken aan «wat destijds wel over Oost-Europa werd gezegd: dat stabiliteit het belangrijkste was, en niet de mensenrechten».

De islamitische wereld voelt zich superieur maar heeft een grote achterstand op het Westen. Het staat voor Scheffer vast «dat de status quo daar niet te handhaven is». Gemakkelijk zal het niet zijn. «Je kunt alleen maar hopen op een vreedzame toekomst», besluit hij.

Het is jammer dat beide heren de vergelijking met Oost-Europa niet wat nader hebben uitgewerkt. Scheffer maakt een toespeling op de Koude Oorlog, de ongeveer veertig jaar waarin het Westen ook een tegenstander had die zich superieur voelde, maar die op den duur een fatale achterstand bleek te hebben. Het «Rode Gevaar», de sovjetsupermacht, heeft angst en paniek in het Westen veroorzaakt. Conflicten over de grote strategie waren aan de orde van de dag. Van haat vervulde ruzies over de houding die jegens «de» communisten moest worden aangenomen, hoorden tot het dagelijks leven.

Er zijn omstandigheden geweest waaronder «keihard ingrijpen» verleidelijk was, of onver mijdelijk leek: de opstand in Berlijn in 1953; de Hongaarse opstand in 1956; de Cubaanse raketten crisis in 1962; de invasie van Praag in 1968. Telkens is het er niet van gekomen, omdat de leiding aan beide kanten besefte dat met de hartstochtelijk aange prezen hardheid het risico van de wederzijdse vernietiging onaanvaardbaar groot was geworden.

De Koude Oorlog was een overzichtelijke, georganiseerde krachtmeting, bovendien altijd beperkt door de afschrikwekkende werking van kernwapens. Alleen al daardoor valt er geen vergelijking te trekken met onze verdediging tegen het fundamentalistische terrorisme, dat geen territorium heeft, ongrijpbaar is en baat heeft bij iedere desorganisatie en verwoesting. Het Westen heeft de Koude Oorlog gewonnen door met behoud van militaire kracht de hete oorlog te vermijden, om in plaats daarvan een cultuur van welvaart en openheid steeds verder tot ontwikkeling te brengen. Het sovjetblok liep vast in zijn eigen intellectuele geslotenheid en toenemende desorganisatie. De strijd was feitelijk al beslecht toen Gorbatsjov aan het bewind kwam en met zijn glasnost en perestrojka probeerde de achterstand in te lopen. Een dramatisch vergeefse opgave.

Ik geloof dat het Westen met zijn vrijheid en welvaart nog steeds superieur is, nu aan de nieuwe vijand van het funda mentalistische terrorisme. Maar in plaats van het terrorisme door een strategie van geduldige containment te confronteren met zijn eigen falen, zijn we de oorlog met de wapens begonnen, tegen de verkeerde vijand onder de ongelukkigste omstan digheden. Dat Saddam Hoessein een dictatuur van de onguurste soort was, ja, dat weet iedereen. Maar door hem met een oorlog achter de tralies te brengen is de werkelijke vijand een geweldige dienst bewezen.

Irak is een chaos. Met het voortduren van de oorlog groeit de haat. De landen in de regio – het uiteindelijke doel van onze hervormingsplannen – worden overspoeld door anti-Amerikanisme. In het Westen is de angst voor het terrorisme toegenomen, terwijl het interne debat over «de» moslims meer en meer vervuld is van haat, en de buitenlandse politiek door de oorlog in Irak stagneert. In de Koude Oorlog werd een periode van escalatie steeds gevolgd door ontspanning. Er waren ongeschreven spelregels. Nu niet. De tegenpartij bestaat uit «de volken van het Midden-Oosten» die steeds vijandiger worden, terwijl we ze keihard aan het verstand proberen te brengen hoe gelukkig ze kunnen worden als ze ons voorbeeld volgen.