Een poosje geleden zat ik in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag gebogen over een boekje getiteld Homoseksualiteit. Ik was de enige bezoeker op de leeszaal Bijzondere Collecties; twee bibliothecaressen en een bewakingscamera keken mee toen ik het werkje voorzichtig openvouwde.

Ik zocht een antwoord op de vraag: mag ik hier wel zijn? Hier, nu, in Nijmegen, waar ik deze lezing geef? Mag ik hier wel voor u staan, met dit specifieke lichaam van mij?

Dat mag een rare vraag lijken – en ik sta hier nu toch al, dus daarmee is de kous af, zou je zeggen – maar je hebt tegenwoordig genoeg mensen die vinden dat je lichaam een beetje moet lijken op degene over wie je spreekt. Stel dat je iets over vrouwen wilt zeggen, dan moet je zelf ook vrouw zijn, anders telt het niet. Of als je iets wilt zeggen over mensen met een kleurtje, dan dient je eigen lijf ook een kleurtje te hebben, liefst precies die ene tint waar je over spreekt – enfin, het luistert allemaal heel nauw.

Vandaar ook mijn vraag: lijk ik wel genoeg op Kellendonk om iets over hem te mogen zeggen? Vindt u mij niet te dik, of misschien iets te kaal? En had Kellendonk eigenlijk grijze haren?

Gelukkig zijn er vandaag nog twee sprekers, dus de druk rust niet op mijn lichaam alleen – wat tegelijk een beetje voelt alsof we de Nobelprijs met z’n drieën moeten delen – maar intussen zit ik er maar mooi mee.

Misschien denkt u: ach joh, stel je niet zo vreselijk aan, ’t is maar een heel klein groepje linkse scherpslijpers dat zo denkt. Dat mag zo zijn, maar je moet ook de wensen van een minderheid respecteren. Een paar jaar geleden mopperden bepaalde mensen bijvoorbeeld dat de biograaf van Kellendonk geen homo was; hij zou het verkeerde lijf hebben om Kellendonk echt goed te kunnen begrijpen. Misschien zijn die mensen wel onder ons en je wilt bij zo’n plechtige bijeenkomst niemand voor het hoofd stoten.

Verder is het nog maar de vraag hoe klein dit groepje scherpslijpers precies is. Mijn indruk is dat het flink groeit. En mijn ervaring is dat er de laatste jaren aan schrijvers steeds vaker fysieke in plaats van literaire eisen worden gesteld: als schrijver word je in de eerste plaats gezien als ambassadeur van je eigen lijf.

Ik weet niet wanneer dat begonnen is, zoiets gaat in kleine, lieve stapjes. Een onderzoeker gaat eens voor de gein turven hoeveel aandacht er in de kranten is voor vrouwelijke schrijvers. Een recensent gaat eens voor de gein tot achter de komma achterhalen wat precies het percentage is van schrijvers met een niet-westers kleurtje. Geestig allemaal. Maar intussen.

Jonge schrijvers beginnen opeens over ‘lichamen’ te spreken, terwijl ze mensen bedoelen. Zoals in de zin: ‘Ik wil de stem zijn van het zwarte lichaam’, of: ‘Ik wil belichaamd schrijven’. Literatuurwetenschappers grossieren weer in woorden als ‘heteronormatief’ of ‘postuur’ of ‘fallogocentrisme’. En misschien zijn dat gewoon deftige manieren om over piemels te mogen roddelen – weet ik veel, ik ben ook maar een eenvoudige classicus – maar je voelt op je klompen aan dat het tij niet is te keren.

Het is geen dwaling van een splintergroepje meer. We herinneren ons allemaal nog wel hoe er ruim een jaar geleden ophef ontstond over het lichaam van de Boekenweek-auteur. Het thema luidde dat jaar ‘De moeder de vrouw’. Een mannelijk lijf mocht daar een essay over schrijven. Daar waren mensen boos over. Wat zeg ik: letterlijk honderden Nederlandse schrijvers – kortom de hele beroepsgroep – ondertekenden een protestbrief in NRC Handelsblad.

Schrijver, blijf bij je lijf – dat was de impliciete boodschap van de brief.

Misschien ís een lichaam ook gewoon interessanter dan een boek, hoor. In talkshows zitten lichamen. Op Instagram zie je lichamen. Je merkt het ook aan uitgeverijen die hun schrijvers op lichaamskleur selecteren. Heb je een vleugje pigment, dan word je bij de discotheek misschien nog steeds geweigerd, en heb je minder kans op een normale baan, maar in de literatuur word je juist naar binnen gehengeld. Op het literaire speelveld geeft kleur dubbele woordwaarde.

En de witte man krijgt strafpunten als een soort correctie op zijn privilege (vergelijk het met de handicap bij golf). Zo leerde ik laatst van een redacteur van NRC Handelsblad dat witte mensen ongeschikt zijn om zwarte schrijvers te interviewen. Witte mensen zouden daarvoor te racistisch zijn en te arrogant. Dat schreef ze in een essay op een website voor en door zwarte mensen. Let op, ze schreef niet ‘veel witte mannen zijn arrogant’ – dat zou ik onderschrijven – nee, ze was totalitair in haar oordeel: het was ‘eigen aan witheid’ om te ‘geloven dat je de geschikte persoon bent voor iedere taak’. Zuiver racisme, leek me, zo zuiver dat het komisch werd. Zo las ik dat witte mensen ook ongeschikt waren voor interviews met zwarte sporters, zwarte kunstenaars en zelfs met zwarte koks. En als je in de denktrant van dit stuk doorredeneerde, kon je eigenlijk alleen iemand interviewen met wie je zelf compleet samenviel, oftewel je kon alleen goed schrijven over jezelf – wat meteen zou kunnen verklaren waarom veel jonge schrijvers dat zo graag doen: over zichzelf schrijven.

Maar het essay was geen parodie. En tot mijn verbijstering werd er helemaal niet om gelachen. Binnen NRC Handelsblad werd het stuk juist heel serieus opgevat: er volgde een lange, verhitte redactievergadering, met rood aangelopen gezichten. Daar schrok ik nogal van, dat zulke nonsens nu ook doordrong tot een liberaal bastion.

Ter rechterzijde kreeg het stuk een voorspelbaar onthaal: namelijk platte haat. Zoveel haat dat je geneigd was van de weeromstuit het koddige stuk dan maar te omhelzen. Dat is een gevaarlijk neveneffect van polarisatie: overcompensatie.

Wat ik wil zeggen is dat men nergens meer lacht, ook op rechts niet meer. Het voorheen vaak zo vrolijk-sarcastische GeenStijl is verworden tot een verstard grefo-clubje. Zelfs de ironie, die meest intelligente – want meest gelaagde – aller stijlvormen, is platgeslagen door totalitaire denkers als Thierry Baudet, die dubbelzinnigheid vooral inzetten als dekmantel voor laf racisme: ik zeg wat ik denk maar met een mond vol meel.

En dat racisme is nog tot daar aan toe, maar het is vooral allemaal zo saai.

Zelfs de ironie, de meest intelligente stijlvorm, is platgeslagen door totalitaire denkers als Thierry Baudet

Het is ‘de wereld van het uitgeschakelde denken en de volautomatische moraal’, schreef Kellendonk ergens. ‘Er zijn maar twee partijen: wij, die goed zijn, en de anderen, die niet deugen.’

Dat geldt alleen maar sterker: we leven in tijden van de nieuwe ernstigen. Ze heten nu woke of redpilled; zijn links zowel als rechts. Bij de één ben je verdacht als je wit bent, bij de ander juist fout vanwege je huidskleur. Het oude racisme vloeit moeiteloos over in een nieuwe variant, de oude orthodoxie in nieuwe leefwetten. Het wemelt van de piepjonge pausen die roomser zijn dan hun voorouders.

En wil je weten wat dat met de literatuur zal doen, kijk maar naar de VS, nog altijd ons voorland. Kijk speciaal naar het genre van de young adult-fantasy: nergens zijn de lezers zo fanatiek, zo betrokken, zo idealistisch en online bedreven. We hebben het hier over lezers van tussen de twaalf en achttien jaar oud, grofweg de Harry Potter-leeftijd. Maar dit is niet meer het domein van de onbevangen fantasie. Juist niet. Realisme en identiteitspolitiek zetten de toon. In de online-gemeenschap van young adult-lezers woedden er de laatste jaren hevige debatten – en zelfs online oorlogen, inclusief doodsbedreigingen – over de manier waarop minderheidsgroepen werden afgebeeld in de jongerenromans.

Afgelopen zomer beschreef Leo Benedictus voor The Guardian in een onderzoeksartikel meerdere gevallen waarbij een uitgever of auteur zich zelfs genoodzaakt zag een boek terug te trekken. Het overkwam bijvoorbeeld de Chinees-Amerikaanse Amélie Zhao die haar roman Blood Heir moest terugtrekken omdat het geen zuiver beeld zou geven van de Amerikaanse slavernij. Haar argument dat ze niet over de Amerikaanse maar over de Aziatische slavernij schreef, maakte weinig indruk op de critici.

Onder die critici was de schrijver Kosoko Jackson. Hij is een zogeheten sensitivity reader voor Amerikaanse uitgeverijen. Dat is een nieuw ambacht in de literaire wereld: een sensitivity reader licht een manuscript door op mogelijk problematische elementen zoals kwetsende stereotyperingen van minderheden. Deze Jackson werkte zelf ook aan een roman, over twee tienerjongens die een relatie kregen tijdens de Kosovo-oorlog. Jackson is zelf een zwarte man en homo. Maar hij bleef niet gespaard van de online-inquisitie. Want volgens sommigen had hij het lot van de Albanese moslims tijdens de Kosovo-oorlog verkeerd beschreven. Nog voor zijn boek verschenen was, werd het al gecanceld.

‘Veel van de veldslagen over jongerenromans laten de allerslechtste kanten zien van wat soms cancel culture wordt genoemd’, aldus Benedictus in The Guardian. Hij geeft als voorbeeld dat mensen publiekelijk te schande worden gemaakt als ze het ook maar wagen een fout boek te lézen.Want nee: dit gaat over veel, maar niet over lézen. Vaak komen de beschuldigingen van racisme of culturele toeëigening nog voor het boek verschenen is. Op basis van een oude tweet van de auteur, een catalogustekst, een achterflap. Een online-leger van moreel verontwaardigde niet-lezers begint dan al één-sterrecensies uit te delen op sites als GoodReads. Of stuurt petities rond om de uitgever onder druk te zetten. En dat werkt, kennelijk. Benedictus citeert uitgevers die boeken cancelen vanwege beschuldigingen van racisme – niet omdat ze het ermee eens zijn, maar omdat ze bang zijn voor Twitter. Want hoe leg je bijvoorbeeld het verschil uit tussen een racistisch personage en een racistisch boek, aan mensen die helemaal niet in nuance geïnteresseerd zijn?

Deze cancel culture heeft de genadeloosheid van kinderbreinen en de intellectuele eerlijkheid van een sprinkhanenplaag. En die cultuur sloeg afgelopen jaar over naar de volwassenenromans. Ook hier weer hetzelfde procédé: boeken cancelen nog voor ze verschenen zijn. Ik las voor het eerst over het fenomeen toen ik zag dat mijn favoriete boekwinkel in Saint Louis, de stad waar ik twee jaar woonde, een lezing had gecanceld van een mij nog onbekende auteur, Jeanine Cummins. Zij had een boek geschreven over migratie vanuit Mexico. De kritiek kwam er volgens de boekhandel zelf op neer dat Cummins een white woman is, zelf geen migrant, en toch personages beschreef die uit Mexico vluchtten.

De winkel bezweek voor de kritiek. Ik gooide een tweet de wereld in waarin ik zei dat ik daarvan schrok. Maar ik schrok in feite pas echt van de reacties van veel Nederlandse journalisten, schrijvers en wetenschappers die toen volgden. De meerderheid verdedigde de aanval op deze schrijver (als u namen wilt, kijk maar bij mijn twitter mentions). Omdat haar boek slechte literatuur zou zijn. Omdat ze clichés zou hebben gebruikt. Of omdat ze veel geld verdiende en geprivilegieerd was. Enzovoort. De meeste criticasters hadden haar boek evenmin als ik gelezen. Maar zelfs als haar boek broddelwerk was of kitsch, zag ik nog geen reden voor boycot-acties of bedreigingen. Hooguit voor een vlammende recensie. Beter nog: links laten liggen.

Uiteindelijk werd de hele tour van Cummins gestaakt omdat de uitgever haar veiligheid en die van het winkelpersoneel niet garanderen kon. Intussen publiceerde een groep van 142 Amerikaanse schrijvers, waaronder heel prominente, een petitie waarin Oprah Winfrey werd gesmeekt het boek uit haar boekenclubselectie te halen. Dat zelfs collega-schrijvers besmet leken met dat zuiverheidsvirus, leek me onrustbarend. Let op, er waren schrijvers bij die ik hoog acht, zoals Valeria Luiselli. En Luiselli had kennelijk ook het boek van Cummins niet gelezen, anders had ze gezien dat ze daarin bedankt en geprezen wordt.

Nu is Jeanine Cummins niet een vrouw die gauw ons medelijden opwekt. Daarvoor heeft ze te veel succes. Daarvoor heeft ze te sterke bondgenoten. Stephen King en Oprah Winfrey prezen haar boek aan. Ze staat mede door het tumult hoog in de bestsellerlijsten met een boek bedoeld voor de massa. Ze komt er wel, zeg maar.

Maar dat zelfs een vrouw van hoog statuur meegezogen kan worden door een ‘zuiverheidsspiraal’ (het woord leerde ik uit de bbc-documentaire The Purity Spiral), bewijst dat het iedereen kan overkomen.

Een schrijnend recent voorbeeld komt – opnieuw – uit de jongerenliteratuur. Afgelopen januari verscheen er in het Amerikaanse fantasyblad Clarkesworld Magazine een kort verhaal getiteld ‘I Sexually Identify as an Attack Helicopter’, geschreven door Isabel Fall. De titel verwijst naar een populaire internetmeme over een man die droomt dat hij een helikopter wordt (aldus de site knowyourmeme.com). Die meme was bedoeld als pesterige parodie op mensen die het lef hebben uit te komen voor hun seksuele oriëntatie of genderidentificatie.

Isabel Fall draait de meme echter om en keert het wapen tegen de pester: het personage in haar korte verhaal is de eerste vrouw die zich daadwerkelijk laat ombouwen tot een krachtige gevechtshelikopter met een huid van kevlar. Ze nam de titel van de meme als geuzennaam voor een intelligent, driedimensionaal staaltje literatuur: een parodie op een parodie, tevens semi-autobiografische techno-erotische fantasie.

Het bleek echter niet besteed aan de zuiverheidspolitie binnen de fantasy-gemeenschap, las ik in het blad Wired (Emma Grey Ellis, ‘The Disturbing Case of the Disappearing Sci-Fi Story’). De meute keerde zich woedend tegen de auteur. Ze zou de transwereld beledigd hebben. Ze moest gestenigd. Isabel Fall kwam er toen min of meer noodgedwongen voor uit dat ze zichzelf identificeerde als trans. Het mocht niet baten, de online aanvallen hielden aan. Waarop Isabel overging tot de meest tragische daad voor een schrijver: ze pleegde zelfcensuur en haalde haar debuutverhaal offline.

Zoals ik zei: het begint steeds met lieve, kleine stapjes in de goeie richting. Het begint steeds met een nastrevenswaardig motief – zoals de roep om meer diversiteit. Dat is het lastige. Want de literaire wereld ís inderdaad te wit, ís te mannelijk, ís te hetero-normatief. Is te íkzelf.

Een plat verhaal wordt niet gauw verkeerd begrepen. Kitsch is niet kwetsbaar. Gelaagde stijlvormen wel

Maar wie toegeeft aan de lynch mobs helpt de wereld geen steek verder. Sterker, die kiest voor een literaire biotoop waarin juist de geraffineerde, grensverleggende literatuur zelf als eerste sneuvelt. Een plat verhaal kan niet gauw verkeerd begrepen worden. Kitsch is niet kwetsbaar. Maar gelaagde, intelligente stijlvormen als de ironie of de parodie zijn buiten de context al gauw totaal hulpeloos.

Wie toegeeft aan de literaire zuiveringen of ze zelfs toejuicht, die schept een wereld waarin de oppervlakkige internetmemes winnen van de diepe verhalen, een wereld waarin het waanzinnige wij van de sprinkhanenplaag altijd wint van een eigenwijs ontkiemend ik – een wereld waarin het niet-lezen wint van het lezen.

Misschien begrijpen jullie nu waarom ik me in alle ernst heb afgevraagd of ik wel Kellendonk genoeg ben om hier te staan of dat jullie mij stante pede zouden moeten de-platformen, nu het nog kan. En die vraag kwelde mij des te meer, omdat ik tot voor kort geen letter van hem gelezen had.

Nu ja, ik had wat gesabbeld op Bouwval, dat was alles. Die lacune kwam niet voort uit desinteresse, integendeel, eerder uit eerbied. Dat zit zo. Ik kom uit een tamelijk eenvoudig nest van godvrezende wezens, een enclave van Rotterdamse stadsgereformeerden, waar de naam Kellendonk nooit viel. Pas eenmaal uit die bubbel ontsnapt, hoorde ik van zijn bestaan. Maar toen werd hij al zo verheerlijkt, was hij al zo heilig geworden – mede door evenementen zoals dat van vandaag – dat ik zijn oeuvre niet durfde te betreden. Een beetje zoals ik ook nog nooit in Rome of Jeruzalem ben geweest, uit eerbied dus, maar ook uit angst dat het in het echt wat tegenvalt.

Nu moest ik er wel aan geloven: ik betrad het heilige der heiligen. Nou, godzijdank viel het mee! Sterker nog, ik werd aangenaam verrast. Bijvoorbeeld door Kellendonks intelligente en vooruitziende Verlichtings-kritiek in het essay ‘Kardinaal Simonis en de Kinderen van het Licht’. Terwijl zijn tijdgenoten destijds nog druk doende waren de kerk af te branden, parmantig en vol van kortzichtig machismo, voorzag Kellendonk al heel helder dat al die losse ikken zonder dak boven hun hoofd later nog wel eens heimwee zouden krijgen naar de collectieve waanzin van religie. Profetisch stuk.

En ik werd aangeraakt door Mystiek lichaam, een al even helderziende kritiek op een atomaire samenleving waarin geld de natuurwet is en mensen atomen zijn zonder verband; een roman die gerust gelezen mag worden als een prille aanklacht tegen het leven onder het neokapitalisme.

Maar de grootste wonderen moesten toen nog komen. Zo dacht ik heel zeker te weten dat mijn eigen werk nooit door Kellendonk beïnvloed kon zijn, ik had hem immers niet gelezen. Maar ik had het mis: mijn romandebuut Aantekeningen over het verplaatsen van obelisken bleek wel degelijk aan hem verwant. U moet weten dat de meeste recensenten mijn debuut verkeerd hebben begrepen. Ze lazen het als een zuiver autobiografische roman, terwijl ik me nu juist zo veel moeite had getroost om een wereld bij elkaar te verzinnen. Sterker nog, het hele boek gaat over de noodzaak jezelf te begoochelen. Maar ze projecteerden de fictie 1:1 op mijn lichaam, ontkennen was zinloos.

Ook hieruit blijkt maar weer hoezeer de schrijver tegenwoordig louter zijn lijf is.

Ik klaag verder niet, want mijn boek is met lof en nominaties overladen (zij het dus om de verkeerde redenen) en het won zelfs de prestigieuze Homerus-prijs, maar ik hield er wel het gevoel aan over dat ik alles voor de kat zijn kut had lopen verzinnen – totdat ik Kellendonk las. Godzijdank iemand die me snapte, iemand die schreef over de noodzaak je eigen religie bij elkaar te rapen, een god te scheppen die zo goed gelukt is dat je jezelf ermee voor de gek kunt houden. Literatuur als lucide droom… In katzwijm van je eigen geveins…

Dat hele concept had ik dus gewoon van hem gejat, zonder dat ik er erg in had. Het voelde alsof ik op latere leeftijd na een dna-test te horen kreeg dat ik verwanten had. En dat zónder de auteur ooit te hebben gekend, zonder zijn werk te lezen – noem het gerust een onbevlekte ontvangenis.

Ja mensen, zo werkt goede literatuur: buiten lichamen om, via wonderen.

Frans Kellendonk zou zich nooit laten bedwelmen door die moderne obsessie met het lijfelijke. Kijk hoe hij in Mystiek lichaam vol walging refereert aan aardse lijven. ‘Hompen vlees’, noemt hij ze ergens. En elders: ‘dat domme, humorloze, onkunstzinnige, proleterige, almachtige vlees…’ Tegen al diegenen die proberen romans te reduceren tot het lijf van hun maker, zou Kellendonk zeggen: je lijf is slechts een zak hooi, je moet je lichaam juist ontstijgen.

Maar misschien leg ik hem nu woorden in de mond. In plaats van hem te appropriëren, kan ik hem beter zelf aan het woord laten.

Dat brengt me terug in de leeszaal van de Koninklijke Bibliotheek, waar ik blader door een obscuur geschrift van Frans Kellendonk, getiteld Homoseksualiteit. Het betreft de transcriptie van een radiolezing die hij in 1984 uitsprak in het programma Homonos. Bibliofiele druk, twintig gebonden exemplaren, Romeins genummerd – over heiligheid gesproken.

Het is maar een dun boekje, ik ben er zo doorheen. Net als ik het wil dichtvouwen, rolt er een compactdisc uit. Een attente bibliothecaresse regelt een cd-speler voor me. Onder begeleiding mag ik het schijfje afspelen.

En nu hoor ik, voor het eerst in mijn leven, de stem van Frans Kellendonk. Hij spreekt over ‘malle carrièrehomoseksuelen’, die niet briljant genoeg zijn om professor te worden en daarom de zogenaamde homostudies bedacht hebben, slim gebruikmakend van het ‘discriminatietaboe’. En hij spreekt over de onzin dat alleen vrouwen vrouwenstudies zouden kunnen beoefenen. ‘Alsof men een olifant moet zijn om professor in de zoölogie te kunnen worden.’ En hij zegt: ‘Is het niet wat absurd en ronduit zielig om je identiteit te ontlenen aan het kleine beetje zeurende jeuk dat seksualiteit welbeschouwd is?’

Wat ik hoor, is een verrassend zacht accent. En hoe hij homoseksueel uitspreekt als hommelseksueel. Soms gaat het niet alleen om inhoud, ook om de klankkast, de dictie – om een lichaam.

Maar wat misschien wel de grootste opluchting is: hier klinkt geen heilige, eerder een hufter, iemand die op de homozender de homo’s bespot – heel gemeen en tegelijk genadevol en grappig en slim. Hier klinkt de stem waarnaar ik snak in deze tijden waarin antiracisten voor racisme pleiten en waarin zelfs de ironie totalitair is geworden: de stem van ambivalentie, van sarcasme met een hart, de stem van Kellendonk, de nobele klootzak.


Dit is een bewerkte en uitgebreide versie van de Frans Kellendonklezing 2020, die Arjen van Veelen deze week hield op de RadboudUniversiteit, Nijmegen