Voor de verschijning vorige maand van deel drie was zelfs een uur afgesproken (na schooltijd), zodat de fans netjes konden queuën voor de winkel. De oplage bedroeg driehonderdduizend exemplaren, waarvan tweederde al op voorhand door de boekhandel was afgenomen. Vertalingen verschijnen in zestien landen, diverse jury’s deelden prijzen uit en Warner Bros kocht de filmrechten voor een bedrag met zeven nullen. En de Engelse uitgever zorgde voor een editie met een niet te kinderlijk omslag, zodat volwassenen onopgemerkt met de tovenaarsleerling op schoot in de ondergrondse konden zitten. De Engelse pers boog zich over de sterk oplevende belangstelling voor het kinderboek in hardcover - jeugdige lezers willen hun favoriet in degelijke uitvoering en niet als een slappe voddenbaal - en over het hoge Tony Blair-gehalte van Harry Potters wereld. Vooral het laatste is uitzonderlijk. Bij oudere toppers zoals Alice in Wonderland of Pinokkio verstreken veelal decennia vóór de sociologen, psychologen of theologen zo'n boek naar hun hand probeerden te zetten. EEN ECHTE internationale hype rond een kinderboek komt niet vaak voor. De meest recente betrof Jostein Gaarder met De wereld van Sofie (1991) en zo'n tien jaar eerder hadden we Sue Townsends Het geheime dagboek van Adrian Mole. De eerste titel dient naar ik vermoed voornamelijk als filosofisch naslagwerk voor geïnteresseerde maar gemakzuchtige volwassenen en de tweede was vooral geliefd bij iedereen die de puberteit achter de rug had en daar nu eens opgelucht en hard om kon lachen. Misschien komt Rowlings werk nog het dichtst in de buurt van Michael Endes Het oneindige verhaal (1979), dat in een breed uitgewerkte geschiedenis de fantasie aandraagt als het ant woord op de levensvragen van de jaren zeventig en als zodanig ook door grote groepen volwassenen in het hart gesloten werd. Ende had echter een overduidelijke boodschap, terwijl ik die in Harry Potters avonturen (nog) niet heb kunnen ontdekken. Joanna Rowling schrijft geen verhalen die stiekem of onbewust op een volwassen lezerspubliek mikken. Ze zijn geheel op hun plaats in de kinderboekenkast: spannend, grappig, tamelijk omslachtig en zonder grote diepgang geschreven, uitpuilend van dolle verzinsels, voorzien van een duidelijke indeling in Goeden en Slechten, een onvervalste jonge held als hoofdpersoon en uiteraard een zeer goede afloop. Waarna in een volgend deel de hele machinerie opnieuw in gang wordt gezet, volgens een na drie keer tamelijk herkenbaar verhaalprocedé. Zeven delen heeft de schrijfster in petto - de zeven jaren die een tovenaarsleerling over zijn opleiding doet - en ze schijnt al precies te weten waar en hoe haar geschiedenis eindigt. In deel drie bespeurde ik een mogelijke eerste verliefdheid en in een interview onthulde Rowling dat ook tovenaars en heksen niet gevrijwaard zijn van rondrazende hormonen, maar dat ze condoomautomaten in de schoolkantine uitgesloten acht. Harry Potter bezoekt Zweinsteins Hogeschool voor Hekserij & Hocus-Pocus, waar zijn magische talenten die van de docenten blijken te overtreffen. Dat zet kwaad bloed bij hoog en vooral bij laag. Harry’s ouders waren beroemde tovenaars, maar ze zijn gedood door Heer Voldemort, personificatie van alle kwaad. Hun kleine zoon hield er een bliksemschichtvormig litteken op zijn voorhoofd aan over en werd bij een gruwelijk egocentrische oom en tante gestald. Zij zijn typische ‘dreuzels’ (niet-tovenaars) en proberen krampachtig hun treurige burgermansbestaan magievrij te houden. Pas na zijn toelating tot de meest fantastische school van Engeland kan Harry echt tot ontplooiing komen. Hij bekwaamt zich in toverdranken, toekomstvoorspellen en gedaanteveranderingen en hij blijkt een kei in zwerkbal, dé sport van Zweinstein, die op bezemstelen in de lucht wordt gespeeld en die zorgt voor enorme rivaliteit. ROWLINGS MAGISCHE opleidingsinstituut past naadloos in het boarding school-systeem en in haar tweede boek steekt ze behoorlijk de draak met het besloten karakter van Zweinstein, waar eigenlijk alleen echte magiërs thuishoren en half-dreuzels geweerd dienen te worden. Engels zijn ook de viering van het kerstfeest, het bezoek aan de ‘pub’, de vanzelfsprekende inname van grote hoeveelheden snoep, de voorliefde voor sport en het zetten van een kopje thee in tijden van nood. Voor de wees Harry Potter is de school zijn leven. Hij ontwikkelt er zijn door oom en tante verpletterde zelfgevoel en maakt er vrienden: de hinderlijk brave Hermelien Griffel, die altijd met haar neus in de toverboeken zit en een Ron, met wie Harry ongetwijfeld voor eeuwig twee handen op één buik zal zijn. Eigenlijk geeft Rowling maar vaag en clichématig omtrek aan die vriendschappen. Ze zijn gewoon een feit. Des te meer schrijversenergie stopt ze in de (vermeende) vijanden. Kern van elk deel vormt de strijd tussen Harry en zijn grote tegenstander Voldemort, die zich in velerlei gedaanten en via ongure helpers manifesteert. Als in een thriller zet de auteur haar lezers op het verkeerde been door buitengewoon onaangename en verdachte types te creëren, die uiteindelijk natuurlijk aan de goede kant blijken te staan. Fraai voorbeeld is de docent Gladianus Smalhart, kleffe ijdeltuit, die zijn succesvolle boekwerken signeert met een pauweveer en van wie je niet alleen verwacht dat hij de mooiste jongetjes van de school in de billen knijpt, maar ook dat hij de duivel in eigen persoon zal blijken. De dreiging van het grote Kwaad dat om elke hoek van het spookachtige schoolgebouw op de loer kan liggen, is de olie waarop de Harry Potter-verhalen lopen. Voor een aanzienlijk gedeelte bestaat elk boek uit een enorme hoeveelheid couleur locale en sfeertekening: schilderijen die zich openen op een wachtwoord, klopgeesten, weerwolven, gedaanteverwisselingen, kietelspreuken, het spreken van slangentaal, een vliegende Ford Anglia, een trein die vertrekt van het onzichtbare perron 9 ¾ op King’s Cross Station en winkeltjes vol tovergereedschap en waanzinnig snoepgoed. Naar mijn smaak is er te vaak sprake van een omgevallen magische archiefkast, maar gelukkig vormt toch de ingenieus opgebouwde strijd tegen Voldemort de kern van wat Rowling te vertellen heeft. Als Klein Duimpje neemt Harry het op tegen de reus en als Hamlet zint hij op wraak voor de moord op zijn vader. Hij is een sprookjesheld zonder kapsones: onverschrokken en immer volhardend, uit liefde voor zijn nooit gekende ouders. En ook al kan hij nog zo goed toveren, hij moet net als ieder dreuzelkind zijn plaats bepalen in het leven, want zoals de grote meester Albertus Perkamentus hem leert: ‘Uit onze keuzes blijkt wie we werkelijk zijn, veel meer dan uit onze talenten.’ JOANNA ROWLING kan een spannend verhaal vertellen, met oog voor huiveringwekkende en vaak ook grappige details. Wat meer is, is dat ze een heel eigen wereld oproept en vormgeeft, waar ze de lezers de weg wijst en die met ieder nieuw deel weer uitgebreider en verrassender blijkt te zijn dan je dacht. Daarin is ze schatplichtig aan C.S. Lewis in zijn, eveneens zevendelige, maar veel moralistischer Narnia-serie. Een andere auteur met wie Rowling verwant is, is Roald Dahl en dan niet zozeer in de paar walgelijke personages die ze duidelijk bij hem heeft afgekeken. De verwantschap ligt in haar geweldige vermogen tot verzinnen, in het consequent doordenken van haar verzinsels en vooral in het kinderlijke genoegen dat ze daar zelf aan beleeft. Van veel bladzijden spat het handenwrijvende plezier af: moet je horen wat ik nu weer bedacht heb! En precies zoals Dahl weet ze als de rattenvanger van Hamelen zo ook minder leesbereiden achter zich aan te lokken. Boven de ingang van Zweinstein hangt een wapen met de spreuk: ‘Draco dormiens numquam titilandus’ - Kietel nooit een draak. Als lezer moet je dat zeker niet doen. Laat dat kietelen maar aan Rowling over en de gevolgen zijn in de verste verte niet te overzien, nog vijf boeken lang.
Dichters & Denkers
Kietel nooit een draak
OP RAADSELACHTIGE wijze was hij er ineens, de kinderboekenheld die de Engelse en Amerikaanse top-tienen in zijn greep houdt, ook die voor volwassenen. Harry Potter is de naam, tovenaar in opleiding. Hij is de schepping van de 34-jarige Britse bijstandsmoeder Joanna Rowling. Zoals gebruikelijk in de bestsellercultuur zijn de cijfers duizelingwekkend. In 1997 verscheen het eerste deel over de jeugdige magiër en een jaar later het vervolg. Van de twee delen samen zijn er in Engeland inmiddels een miljoen verkocht. Ter vergelijking: met onze Pluk van de Petteflet zijn we na 28 jaar bijna aan de achthonderdduizend.
www.groene.nl/1999/34