Als we ons deze smalle verticale werken van Jannis Kounellis en Donald Judd in elkaars buurt voorstellen, zouden vooral subtiele verschillen in hun opbouw opvallen – ik bedoel de stevigheid van hun stapeling. Beide dingen zijn zonder titel: senza titolo en untitled. Dat betekent dat de kunstenaars de kijker niet met iets in zijn hoofd willen opzadelen dat het kijken een bepaalde richting zou opsturen. Daar zijn die kunstwerken niet voor gemaakt – om een of andere fabel te vertellen die door hen wordt uitgebeeld. Deze werken zijn geen fabel, en evenmin lijken ze op iets anders. Het ding is wat het is.

Maar in het werk van Kounellis zien we op het bovenste schap een zwart soort vlam van roet, op de witte muur achtergelaten door rook. Ik noem het een vlam omdat je om een visueel effect te omschrijven nu eenmaal niet zonder woorden kunt. Dubbelzinnig is het wel. Dat spoor is gemaakt met de vettige rook van een smeulende dot poetskatoen in oude motorolie gedoopt: alleen dat leverde deze vreemde, lispelende vorm. De onderkant is het donkerst omdat de dikke rook de witte muur daar het eerst raakte. Naar boven toe wordt het spoor minder zwart en waziger. Het is alsof de vorm daar uitdooft en als een geluid wegsterft. Het lijkt natuurlijk alsof er iets is verdwenen of zelfs nog aan het verdwijnen is. Omdat dit een effect is van grote onzekerheid maakt dat de hele opeenvolging van het ding nogal labiel. Op de andere vier schappen van metaal liggen dingen gevormd en gewikkeld van stukken grauwbruine paardendeken. Wat daar in omhuld wordt, is niet te zien. Die geheimzinnigheid is typisch. In het werk van Kounellis blijven vormen eigenlijk altijd onvoltooid en verborgen – zoals de vlam van roet, zonder vaste contour, maar blijft beven.

In het werk van Kounellis blijven vormen eigenlijk altijd onvoltooid

Dat visuele gedrag is essentieel anders dan de roerloze stevigheid van Judd. Intussen volgen bij Kounellis de schappen wel regelmatige intervallen boven elkaar. Ze zijn gemaakt van dun plaatijzer waardoor ze er ook licht uitzien. Wat ze dragen is ook los en licht. Bij mijn weten zijn de ruimtes tussen de schappen niet nauwkeurig vastgelegd – wel dat ze regelmatig moeten zijn, maar hun maat is in wezen variabel. In de praktijk van Kounellis is de formulering van werken intuïtief en strategisch. Dat betekent dat de vorm waarin ze verschijnen ook afhankelijk is van hoe, en in wat voor ruimte, ze geïnstalleerd worden.

Zo bestaat dit werk senza titolo uit vijf metalen schappen regelmatig boven elkaar. Op vier ervan liggen in paardendeken gewikkelde dingen. Vlak boven het bovenste schap is met vette rook op de muur een donkere vorm aangebracht. Dat is de formulering. Als het werk dan wordt getoond is dat een versie ervan. Dat installeren van een werk ter plekke is net zo wezenlijk als de vorm ervan formuleren. Het gaat gepaard, heb ik vaak gezien, met veel tekenen, van steeds weer andere versies die bijna vanzelf opduiken uit de driftige beweeglijkheid van hoe Kounellis tekent. Om van die ongedurigheid een idee te geven, laat ik hier een tekening zien. Die laat ook de typische wankelheid zien van dit soort werk.

Veel strakker om te zien zijn de open dozen in Judds stapeling, van droog en roestig cortenstaal. Daar zijn de tussenruimtes precies de maat van de dozen zelf. Anders dan Kounellis wantrouwde Judd toevallige onregelmatigheden (te artistiek). In de afgemeten, statige bouw van zijn werk zit een sterk symmetrische regelmaat die de toon ervan bepaalt. Die is niet uit de losse hand getekend, maar gebouwd bijna als een solide architectuur. De zes blokkendozen zijn identiek – maar hun achterwand bestaat uit lumineus perspex in zes verschillende kleuren. De roestige huid van de dozen is mat. Ook daardoor zit er zachte schaduw in hun interieur. Daarin gloeien de kleuren – iedere kleur weer anders.


Beeld: (1) Jannis Kounellis, Senza titolo, 1980. Metaal, textiel, gips, roet, 335 x 40 x 24 cm 1981. Foto Peter Cox, Eindhoven Collectie Van Abbemuseum; (2) Donald Judd, Untitled, 1992. Staal en plexiglas, 550 x 50 x 50 cm. Foto Gemeentemuseum den haag; (3) Jannis Kounellis, Schets voor Mauser (Heiner Müller), 1992.