De verhouding tussen schilder en model is een geliefd thema in de wereldliteratuur, dat de gelegenheid biedt te reflecteren op kunst en werkelijkheid, op intimiteit en lichamelijkheid. Hannah Roels (1984) toont zich in haar debuut daarvan bewust als ze een personage laat opmerken: ‘De wereldliteratuur zit vol verhalen over wat er gebeurt als een portret te gelijkend is.’ In Het portret probeert zij de complexiteit van het kijken van kunstenaar naar model te begrijpen door een buitenissig element toe te voegen: de buitenstaander die naar model en kunstwerk kijkt, maar uiteindelijk zelf ook bekeken wordt.
De roman wordt verteld door een in eerste instantie naamloze studente, die aan de Brusselse academie een schrijfcursus volgt. Productief is ze alleen niet: ‘Ik kwam zelden buiten en had eigenlijk nergens zin in, laat staan dat ik bezig was met schrijven.’ Haar tijd brengt ze door in een vervallen appartement, afgewend van de wereld. Geborgenheid vindt ze alleen in onzichtbaarheid: ze verwijdert alle spiegels, dempt het licht dat door de ramen valt. Dan loopt zij per ongeluk een schilderlokaal binnen waar een aantrekkelijke jonge vrouw voor een klas poseert. Als versteend bewondert zij het lichaam dat onverschrokken de blik van anderen trotseert: ‘Ik verlangde ernaar haar te zien bewegen en meer naakte huid te zien, meer kwetsbaarheid.’

Het hierop volgende voorzichtige contact tussen verteller en model krijgt snel een vreemde wending: het dakloze model Sam besluit zonder overleg bij de verteller in te trekken. Vanaf dat moment leven de twee vrouwen samen, wat voor een ontregelende nieuwe dynamiek zorgt. Sam blijkt praktisch de tegenpool van de verteller te zijn: waar het hoofdpersonage zich afzondert en last heeft van angstaanvallen is Sam uitgesproken, impulsief, sexy. De aanhalige Sam trekt de verteller uit haar frigiditeit, maar duwt haar ook verder weg. Wanneer Sams minnaars over de vloer komen, slaapt de verteller alleen in de badkamer. Het aan verliefdheid grenzende ontzag dat zij voor deze ongetemde verleidster voelt, leidt tot een vorm van zusterschap. Voor echte vriendschap gaat hun contact echter niet diep genoeg.
Als Sam plots op vakantie gaat, vraagt minnaar David haar of zij een deel van Sams modellenwerk wil overnemen zodat hij een portret kan voltooien. David wekt in de verteller een zeldzame fysieke begeerte op: ‘Ik was volledig gevangen door zijn geur die deed denken aan geroosterde amandelen.’ Terughoudend maar opgewonden stemt zij erin toe geportretteerd te worden.
De spanning tussen de levenslust en geslotenheid van de verteller wordt mooi gevat in het proza van Roels. Haar spaarzame beschrijvingen wekken een mysterieuze sfeer op, die nieuwsgierig maakt en het verhaal voortstuwt. Eentonigheid wordt voorkomen door de zintuiglijke observaties van haar verteller: ‘De volgende ochtend hoorde ik dat de straat vol sneeuw lag, nog voor ik het zag. Er piepte een vogel op het dak, traag en ritmisch, en verder was er geen geluid. Het licht door de gesloten gordijnen scheen anders, feller, alsof ik de nacht op een podium had doorgebracht en iemand tijdens mijn slaap het decor had gedraaid.’
In het atelier van David komt het tot een keerpunt. De verteller overwint haar angst en toont haar ontblote lichaam: ‘Ik kon niet stilstaan bij deze naaktheid, ik kon enkel terecht in zijn ogen, die over mijn lichaam naar beneden liepen.’ De erotische spanning van het kijken mondt uit in een vurige affaire. Die overgave aan de blik en het lichaam van de ander geeft haar nieuwe zeggenschap over haar eigen identiteit. Ze durft zichtbaar te worden, durft eindelijk haar eerder verzwegen naam te gebruiken: Alizane. Tussen schilderen en seks voeren zij onderzoekende gesprekken, waarin David ontdekt dat de wortels van Alizane’s angst en eenzaamheid in een recent fysiek trauma liggen. Uiteindelijk is het de helende blik van David die haar helpt de pijn van misbruik te verwerken: het bekeken worden versterkt Alizane’s zelfbeeld, dat ook zonder de aanwezigheid van Sam en David overeind blijft.
Naast dit idee over de invloed van de blik op de bekekene werkt Roels nog een andere gedachte over kunst uit. Via David stelt zij dat een portret de geportretteerde uit de wereld verwijdert: het beeld slokt de gelijkenis met een mens op, maar valt daarna nooit samen met het afgebeelde gezicht. Dit keert terug in het portret dat David uiteindelijk schildert. Wanneer Alizane het schilderij onder ogen krijgt, ziet zij noch haar eigen gezicht, noch dat van Sam: ze ziet een mengeling van gelaatstrekken die hen onmiskenbaar toebehoren, maar samen een nieuwe beeltenis vormen.
Deze aardige gedachte wordt, gecombineerd met een klassiek Pygmalion-motief, succesvol ingezet om een interessant verhaal over identiteit en ontwikkeling te vertellen.
Met het opvoeren van de driehoeksrelatie tussen kunstenaar, model en plaatsvervanger creëert Roels een opmerkelijk perspectief op een klassiek literair thema, zij het dat idee en uitwerking nog wat schuren. Zo is het jammer dat haar intrigerende bronnen – Maggie Nelson en Jean Genet – vrijwel ongebruikt in de verantwoording lijken te stranden. De theoretische kennis van de schrijver krijgt niet genoeg ruimte om een ontspannen verband aan te gaan met het verhaal, waardoor niet de essayistische diepgang van de ideeënroman wordt bereikt die Het portret belooft te zijn. Daartegenover staan een mooi gecomponeerde vertelling, en een meer belovende schrijversstem.