
Wat is het verschil tussen ‘De eerste klap was verbijsterend pijnlijk’ en ‘De eerste klap deed ontstellend veel pijn’? Poteto potato zou je kunnen zeggen, die eerste klap deed gewoon allejezus veel pijn. De vraag wordt wat anders als je ’m stelt binnen de context van vertaald proza. Kijken we naar de zin die erop volgt, dan begint zich een patroon af te tekenen. ‘Patrick probeerde een houding van stoïcijns lijden aan te nemen, wat bij tandartsen bewondering wekte.’ Vergelijk dat met: ‘Patrick probeerde er stoïcijns onder te blijven, een houding die het goed deed bij tandartsen.’
We zitten hier niet in een klasje literair vertalen – ik heb ook niet het origineel voorhanden om de vertaling aan de brontekst te kunnen toetsen – , maar ik overdrijf denk ik niet met te zeggen dat in beide gevallen de tweede zin soepeler is, minder omslachtig en vormelijk, meer to the point. Het is een bevreemdende gedachte dat een nieuwe vertaling zo’n andere sfeer met zich kan meebrengen, mede in overweging genomen dat de schrijver zelf – New Yorker-criticus James Wood heeft het over diens ‘hoogglans’-proza, over ‘bevroren gestileerdheid’, over ‘het koude zilver’ van zijn stijl – ieder woord gewogen zal hebben. Ook bevreemdend: dat me voordat die nieuwe vertaling verscheen niets omslachtigs of vormelijks opviel aan de oude. Sterker nog, ik dacht alleen maar: wie is de schrijver van dit pijnlijke proza, deze onwaarschijnlijk scherpe zinnen, zo sardonisch en superieur, zo hufterig intelligent? En zal vertaalster Anja van den Tempel dus dankbaar blijven dat zij degene was die mij in het Nederlands onmiddellijk deed vallen voor de Engelse schrijver Edward St Aubyn. Maar dat het eerste deel van zijn befaamde trilogie Wat heet hoop nu door Nicolette Hoekmeijer in de hoogpolitoer is gezet, zoals ze dat ook al deed met zijn andere werk, maakt het des te feestelijker dat alle vijf Patrick Melrose-romans deze week in één band verschijnen. Voor een spotprijs, denk ik er stiekem achteraan, maar we zitten hier ook niet bij de les boekverkopen.
Van sommige schrijvers kun je je voorstellen dat als ze niet waren gaan schrijven ze iemand vermoord zouden hebben, of anderszins in de criminaliteit zouden zijn beland. Er zijn ook schrijvers van wie je denkt dat ze als ze zich niet op papier hadden kunnen verwerkelijken de hand aan zichzelf geslagen zouden hebben. Er zijn natuurlijk ook schrijvers die het allemáál zo’n beetje doen, op papier klappen uitdelen, wraak nemen, de geschiedenis naar hun hand zetten, en ook nog eens de roes blijven opzoeken uit zucht naar verdoving, zich halfdood zuipen.
Edward St Aubyn heeft er nooit een geheim van gemaakt dat de romans waarin hij een geplaagd leven oproept van misbruik, verslaving en nauw bedwongen balans tamelijk direct terug te voeren zijn op zijn autobiografie. Toch zegt hij ook in dezelfde interviews dat zijn schrijven zeker niet therapeutisch is. Het vertellen van ‘de waarheid’ is maar tot op zekere hoogte bevrijdend, aldus de net 55 geworden schrijver. ‘Het blijft een curieuze bezigheid. Alleen op een kamertje met een blocnote en een tekstverwerker. Het is geen confrontatie met mensen of mijzelf. Het is het strippen van vermommingen, als het pellen van een ui of beter nog als het ontbladeren van een artisjok, totdat het hart zichtbaar wordt.’
Dat hart wordt inderdaad zichtbaar, naakt kloppend, als het ontbladeringsmiddel zijn werk heeft gedaan. St Aubyns personages spreken niet, ze spuiten gif, ze houden zich niet staande, ze verdelgen. De eerste keer Wat heet hoop lezen, en in de gelukkige omstandigheid verkeren dat de vervolgdelen, Moedermelk en Eindelijk, dan al wachten, is een absorberende ervaring. Zo absorberend dat het de moeite loont de Patrick Melrose-romans een tweede keer te lezen. Moeite is het niet eens, opnieuw zoef je de delen door, krimpend, schaterend, het hart vasthoudend. Maar de tweede keer krijg je oog voor de hechtheid van de compositie, de lijnen die worden uitgezet om pas later hun effect te bewerkstelligen, het helikopterende vertelperspectief.
De kiem van alles wordt gelegd in het eerste deel van Wat heet hoop. In Laat maar (Never mind) leren we de vijfjarige Patrick kennen, zwervend door de tuin van het Provençaalse familiehuis, alle moeite doend om niet de hele tijd de rand van de put op te zoeken. Met zijn plastic zwaard hakt hij bloemen van hun steel, vermorzelt hij slakken als ze op de grond vallen. ‘Voor een slak was hij net een groot mens.’ Net ervoor hebben we dan zijn vader al in de weer gezien met het verdelgen van mieren, het tarten van het dienstmeisje, het vernederen van zijn vrouw. Zo arcadisch als de omgeving is, met olijfbomen, vijgenbomen, gekko’s tegen de muur, zo door en door rot is de wereld achter de façade. De omgeving is rijk en somber, de bewoners en hun bezoekers zijn uitgeput en rusteloos. Waar de moeder een vluchtplaats zoekt in haar auto, met altijd wel een fles van het een of ander binnen handbereik, is Patrick nog te klein om dekking te kunnen zoeken voor zijn demonische vader. Die op zijn beurt ook weer getekend is door de hand van een sadist.
Het is een noodlotsdrama, deze geschiedenis van de Britse welgestelden, getekend door ambitie en frustratie, een keten van angst en onderdrukking. Nero en Caligula behoren tot de favoriete Romeinse keizers van Patricks vader. Zij laten zien hoe iemand die zelf in angst heeft geleefd, angstaanjagend wordt zo gauw hij de kans krijgt. Overlever St Aubyn tekent de verhoudingen op in de beste Engelse literaire traditie die zich uitstrekt van Evelyn Waugh tot Jenny Diski, waarin woede en wit, precisie en pijn de boventoon voeren.
Instinctief weet Patrick dat hij zich op niemand kan verlaten. Zijn vader tilt hem aan zijn oren op, om hem weerbaar te maken. En doet ergere dingen met hem, onbegrijpelijke dingen. Het is dat de schrijver er zelf vrijwel onmiddellijk bij monde van het personage van de vader de nietsverhullende term ‘verkrachting’ aan geeft, anders zou je je zomaar samen met Patrick honderden bladzijden lang kunnen blijven afvragen wat er nu eigenlijk met hem gebeurde na die eerste klap die ontstellend veel pijn deed. Het is alsof hij in de rug is gestoken. Er wordt geen woord meer aan gewijd, totdat de volwassen Patrick het er ook weer zomaar uitknalt tegen een goede vriend, tijdens een met drank overgoten etentje. Maar dan zijn we alweer een paar delen, en heel wat doses heroïne, verder.
Heroïne is een van de hoofdrolspelers in het tweede deel, Slecht nieuws, waarin de inmiddels twintigjarige Patrick de as van zijn vader gaat ophalen in New York. Patrick zuipt, snuift, slikt maar spuit vooral, in een perverse liefde voor de naald. ‘Was er een betere manier om tegelijkertijd degene te zijn die naait en wordt genaaid, subject en object, wetenschapper en experiment, in een poging de geest te bevrijden door het lichaam te onderwerpen? Geen enkele andere vorm van zelf-splitsing kon expressiever zijn dan de androgyne koestering van de injectie, de ene arm die de naald in de andere steekt, om de pijn in dienst te stellen van het genot en het genot met geweld weer in dienst van de pijn.’
In de volgende delen zien we een telkens oudere Patrick strijden met opeenvolgende demonen. Niet een boos kind blijven, geen woede overdragen op zijn eigen zonen, niet al te erg zijn vrouw bedriegen, proberen de drankzucht te beteugelen, zijn moeder niet te vermoorden. De drang om te herhalen wat men heeft ervaren, zo was al in het eerste deel te lezen, is als de zwaartekracht. Je moet over bijzondere vermogens beschikken om dat patroon te doorbreken. Of speciale hulpmiddelen gebruiken.
Het slotdeel, Eindelijk (At last), lijkt het definitieve rouwen aan te kondigen, het in gerede komen met de kwaadaardige vader en de onmachtige moeder. Maar was het maar zo eenvoudig. Meedogenlozer nog dan ervoor opent St Aubyn de sluizen van Patricks geheugen. We wisten al dat zijn vader erg was, maar het is allemaal weer erger dan je voor mogelijk hield. De continue waak- en opmerkzaamheid die hem op vijfjarige leeftijd hardhandig werd bijgebracht, zijn heilige voornemen ooit te zullen voetballen met de hoofden van zijn vijanden, betaalt zich uit. Cruciale verandering in toonsoort: de ironie sijpelt langzaam weg van de pagina’s. Vergeleken met het stoppen met heroïne is het een einde toeroepen aan de ironische benadering kinderspel volgens Patrick Melrose. ‘Probeer maar eens te stoppen met dat diepe verlangen om twee dingen tegelijk te verwoorden, om op twee plekken tegelijk te zijn, om je te kunnen onttrekken aan de catastrofe wanneer zich een vaste betekenis voordoet.’ Maar of het nu mét of zonder ironie is, St Aubyn bewerkstelligt in deze romans iets uitzonderlijks, een vorm van waarachtigheid.