
OSNABRÜCK – In 1948 komt Der Spiegel in zijn editie van 28 augustus met de Nederlandse kroonprinses Juliana op de cover, bleek en mager, nerveus trekkend aan een sigaret. Juliana staat op het punt haar moeder Wilhelmina als vorstin der Nederlanden op te volgen, vandaar de prominente aandacht. ‘In weiblicher Linie, Juliana steigt auf den Thron’, luidt de kop op de voorpagina. Het verhaal zelf is ‘Keineswegs ein Malheur’ getiteld. Maar de lezers van Der Spiegel krijgen het licht ironisch getoonzette verslag nooit te zien. De editie van die week wordt getroffen door een verschijningsverbod.
Achtergrond is een klacht van de Nederlandse regering, die ‘not amused’ is over het verhaal, waarin onder meer wordt gememoreerd dat prins-gemaal Bernhard ‘Sturmführer’ is geweest bij de Reiter-SS (‘ehrenhalber’, vermeldt het blad er nog bij). Via de Britse bezettingsautoriteiten in Hamburg, waar het blad wordt gemaakt, krijgt _Spiegel-_uitgever Rudolf Augstein te horen dat de betreffende editie is verboden vanwege belediging van een bevriend staatshoofd-in-wording en haar echtgenoot.
Het is de eerste en enige keer in de geschiedenis van Der Spiegel dat het blad met zulke draconische maatregelen wordt geconfronteerd. In 1956 gaat het weliswaar nog een keertje fout – en wéér is de steen des aanstoots het Nederlandse koningshuis – wanneer Der Spiegel met onthullingen komt over de Greet Hofmans-affaire. Maar tijdens die crisis volstaat de Nederlandse regering onder leiding van Willem Drees met een importverbod van het Duitse weekblad en mogen de Duitse lezers wél genieten van de – door Bernhard zelf ingefluisterde – onthullingen over ‘de Raspoetin van Soestdijk’.
Oud_-Spiegel-redacteur Leo Brawand, schrijver van het boek _Der Spiegel, ein Besatzungskind, herinnert zich de crisis van 1948 nog maar al te goed. ‘Het was een zware klap voor het blad, dat toen nog maar net een jaartje bestond’, vertelt hij na afloop van een lezing in Osnabrück over de geschiedenis van het fameuze weekblad, waarvoor hij 41 jaar als redacteur heeft gewerkt. Brawand, 82, is de laatste nog levende journalist die betrokken was bij de oprichting van Der Spiegel. ‘Naast het feit dat melding werd gemaakt van het SS-lidmaatschap van prins Bernhard was het de Nederlandse regering klaarblijkelijk een doorn in het oog dat er in het artikel gewag werd gemaakt van Juliana’s benen als de “stevige zuilen waar de toekomst van de Nederlandse monarchie op rust”. Die omschrijving werd als blasfemisch en respectloos gezien. Kennelijk werd het initiatief voor het verschijningsverbod genomen met protesten vanuit het Britse koningshuis, van prins Philip, die op goede voet stond met Bernhard. Philip schakelde de Britse legerleiding in, en zo werd Der Spiegel uiteindelijk gestraft.’
De geschiedenis van Der Spiegel – tegenwoordig een weekblad met een oplage van een miljoen exemplaren – zit vol polemische momenten, en Brawand heeft ze allemaal van nabij meegemaakt. Zo speelde hij zelf een sleutelrol in de nog immer klassieke _‘Spiegel-_affaire’ van oktober 1962, toen de redactie van het Hamburgse weekblad werd binnengevallen door een politiemacht en uitgever Augstein 103 dagen in de gevangenis belandde op beschuldiging van ‘landverraad’.
Aanleiding was een kritische publicatie over het optreden van Franz Josef Strauss, minister van Defensie onder kanselier Konrad Adenauer. Strauss was de grote gangmaker achter de herbewapening van de Duitse Bundeswehr en streefde naar Duitse atoommacht. Der Spiegel, voortgekomen uit een diep verankerd _‘nie wieder’-_sentiment bij de overwegend piepjonge redactie, nam fors stelling tegen de ambities van de Beierse Strauss en publiceerde op grond van aanwijzingen vanuit de verontruste Duitse legerleiding een verhaal waarin de behoeften en manco’s van de toenmalige Bundeswehr op een rijtje werden gezet. Volgens Strauss hadden de journalisten daarbij militaire geheimen van de Duitse staat in de openbaarheid gebracht. De grootschalige inval in de redactielokalen was het resultaat.
Leo Brawand: ‘Op het moment dat enige tientallen agenten de redactie binnenvielen en lieten evacueren, bevond ik me in een afgelegen kamertje op de derde verdieping om de laatste hand te leggen aan de nieuwe editie. Toen ik lucht kreeg van de inval sloot ik mezelf op in een kast. Een paar agenten kwamen de kamer inspecteren, concludeerden dat daar niemand aanwezig was, en lieten de boel afsluiten en verzegelen. Met behulp van een schaar en een brievenopener wist ik uiteindelijk uit de kamer te komen, en zo kon ik de buitenwereld via mijn vrouw telefonisch mededelen wat zich bij Der Spiegel had afgespeeld. Ook kon ik zo een advocaat inschakelen ten behoeve van uitgever Augstein, die zich vrijwillig bij de politie aanmeldde, in weerwil van het door het Strauss-kamp de wereld in geholpen gerucht dat hij naar Cuba zou zijn gevlucht.’
De crisis van 1962 eindigde in een triomf voor het blad. De oplage steeg van enige tienduizenden naar tweehonderdduizend exemplaren en Der Spiegel werd het symbool voor het moderne, democratische Duitsland. Brawand: ‘Dankzij Strauss kon Der Spiegel uitgroeien tot het instituut dat het nu is en werd Rudolf Augstein, die in 2002 is overleden, vele malen miljonair.’ Toch zag de zaak er in 1962 aanvankelijk donker uit: ‘Er was geen twijfel mogelijk: het plan was om Der Spiegel kapot te maken, en dat was bijna gelukt. Door alle consternatie trokken adverteerders zich terug en ook werd het steeds moeilijker om aan drukpapier te komen – de leveranciers wilden alleen nog maar bij vooruitbetaling leveren, wat ik me maar al te goed herinner omdat ik in die periode werd aangesteld als procuratiehouder, daar de anderen in de gevangenis zaten. Der Spiegel bracht de persvrijheid naar Duitsland, maar in 1962 was het met die persvrijheid bijna weer gedaan.’
De geschiedenis van Der Spiegel begint op 14 oktober 1946 in de bij Hannover gelegen buitenstad Kirchrode, wanneer daar de eerste redactievergadering wordt gehouden van het blad dat aanvankelijk als Diese Woche zou verschijnen. Initiatiefnemer is John Seymour Chaloner, een 22-jarige telg uit een Brits geslacht van journalisten en uitgevers. Chaloner omschreef de geboorte van Diese Woche/Der Spiegel later als een ‘Schnapsidee’, opgekomen tijdens een straffe Duitse borrel. Tijdens de oorlog was Chaloner commandant van een Britse Sherman-tank-brigade die van Frankrijk naar Noord-Duitsland oprukte. Na de oorlog werd hij als persofficier aangesteld door de Britse bezettingsautoriteiten, waarbij hij opdracht kreeg zich te zetten aan de ‘heropvoeding’ van het Duitse volk. Een van zijn bevoegdheden was het oprichten van nieuwe kranten en tijdschriften. Aanvankelijk droomde Chaloner van een satirisch getint blad – hij trad voor dat doel in contact met Rudolf Augstein, 23, die net als hijzelf op 5 november was geboren, reden voor de Brit om later te zeggen dat hij en Augstein door het lot waren uitverkoren om persgeschiedenis te schrijven.
Rudolf Augstein was net als Chaloner een jeugdige oorlogsveteraan, zij het van het andere kamp. Als luitenant-kanonier had hij – overigens zonder zich enige illusies te maken over de kansen op een ‘Endsieg’ voor Hitler – gevochten aan het oostfront en in die jaren was hij vier keer gewond geraakt. Hij kwam uit een streng katholieke familie, wat de Britten wel beviel, en werd niet gehinderd door lidmaatschappen van de nsdap of andere nazi-organisaties. Brawand: ‘Wat Chaloner het meest in Augstein trof was dat hij als een gelijke sprak met de Britten, op ooghoogte, zoals hij het zelf uitdrukte. Dat, plus het toeval dat ze dezelfde geboortedag hadden, maakte dat Chaloner uiteindelijk Augstein heeft uitverkoren om de leiding te nemen over Diese Woche, de voorloper van Der Spiegel. Chaloner, die Bergen-Belsen had gezien, was op zoek naar journalisten die durfden optreden als hemelbestormers, om te voorkomen dat er ooit nog een reprise zou komen van het Derde Rijk. Tegelijkertijd was hij treurig en wantrouwend tegenover de meeste Duitsers.’
Over de eerste redactie van Diese Woche: ‘De Britten hadden grote moeilijkheden om Duitse journalisten te vinden die politiek onbelast waren. Per slot van rekening, wie tijdens de denazificatie-verhoren eerlijk opbiechtte dat hij lid was geweest van de nsdap kreeg direct een beroepsverbod. Uiteindelijk zijn er tot de redactie van Der Spiegel, zo bleek later, toch wel degelijk twee echte nazi’s doorgedrongen, wat ons later nog zeer is nagedragen, maar dat was zeker niet representatief voor onze groep. Er zaten joden en halfjoden in de eerste redactie, en mensen die zich hadden ontpopt als echte nazi-jagers. Over een echte journalistieke opleiding beschikte bijna niemand van ons. Zelf was ik opgeleid voor handelsschoolleraar. Er was ook geen sprake van arbeidscontracten. Wij Duitsers waren alleen “Hiwis”, Hilfswillige, die zich voor de wederopbouw zouden moeten inspannen. We hadden ons vrijwillig bij Chaloner aangemeld, woedend op onze vaders, die ons hadden uitgeleverd aan een crimineel regime dat ons de oorlog in had gedreven. Zelf was ik als jong soldaat drie keer gewond geraakt aan het Russische front. Die gebeurtenissen maakten dat we tamelijk angstloos waren: als we er nu nog waren, wat kon ons dan nog gebeuren? De mentaliteit was er een van: “Wir sind noch einmal davon gekommen”.’
In zijn memoires schilderde uitgever Augstein het ontstaan van Diese Woche/Der Spiegel in poëtische termen: ‘Wij traden als bloedjonge getuigen van de vernietiging samen onder de onuitgesproken eed “dit nooit meer” en verschaften ons, slechts half bewust, het instrument om – door niemand gehinderd – te kunnen uitdrukken, wat is: rebellen van een Gerhart Hauptmann-achtige soort, Hamlet, gevallen engelen, verloren kinderen Gods, die gedwongen zijn de verschrikkelijke waarheid van de menselijke blindheid te laten zien.’ De historische werkelijkheid was iets prozaïscher, herinnert Leo Brawand zich: ‘We kregen wat exemplaren toegestopt van de Britse News Review en de Amerikaanse Time en kregen de opdracht onze artikelen te schrijven op dezelfde manier, met een duidelijke lead, objectief van toon en met veel aandacht voor details: leeftijd, das én haarkleur. Oké, zeiden wij. Lang zal deze klucht toch niet duren.’
Prozaïsch was ook de financiering van de licentie voor de uitgave. Veel kapitaal was er niet voorhanden in Duitsland, en uiteindelijk kwamen de benodigde marken – enige duizenden – van onderhandse leningen van zwarthandelaren in koffie en tabak.
Al meteen bij de eerste uitgave van Diese Woche kreeg het blad veel bekijks. Brawand: ‘Augstein nam geen blad voor de mond en uitte veel kritiek op de Britse bezettingsautoriteiten. Zo vergeleek hij de gerantsoeneerde maaltijden voor de gemiddelde inwoner van Düsseldorf – vierhonderd tot duizend calorieën per dag – met die in het Duitse concentratiekamp Bergen-Belsen, waar het aantal van achthonderd calorieën per dag gold. Britse collega’s van Chaloner verklaarden hem voor gek dat hij zo’n uitgave de wereld in had gebracht. De spanning was nog groot in die tijd.’
Problemen met collega-bezetters – de Amerikanen en de sovjets – creëert het blad ook voor Chaloner. Een artikel over het gedwongen transport van duizenden Duitse wetenschappers en technische experts in de door de Russen bezette zone met hun families naar Siberië valt in 1946 in verkeerde aarde bij de Sovjet-Unie, zeker nu Diese Woche een officiële uitgave is van de Britse bezettingsautoriteiten in Duitsland. Als de Russen in Berlijn vervolgens een document gedateerd op 30 augustus 1945 overleggen waarin de Amerikanen, Russen en Britten hebben afgesproken dat ze recht hebben op Duitse vakarbeiders, ‘in Duitsland of elders’, zijn de rapen helemaal gaar. De Amerikanen zijn niet gelukkig met de rel, te meer daar zij zelf dankbaar gebruik maken van de diensten van raketgeleerde Von Braun en zijn assistenten.
Washington vraagt zich verontrust af of de redactie van Diese Woche niet is geïnfiltreerd door communistische agenten. Op 21 december 1946 verschijnt de laatste editie_,_ met paus Pius XII op het omslag. De officiële reden van de publicatiestop is, aldus Augstein, ‘om de regering van zijne Britse majesteit niet langer in verlegenheid te brengen’. De opvolger van Diese Woche, Der Spiegel, verschijnt voor het eerst op 8 januari 1947 en verkeert geheel in Duitse handen, of beter gezegd, in die van Rudolf Augstein.
Leo Brawand: ‘Chaloner, nog altijd in leven, is altijd verbitterd geweest over het feit dat Augstein met de eer op de loop is gegaan. Der Spiegel is mijn kind, zegt hij altijd. En in principe heeft hij daar gelijk in. Later is Chaloner behoorlijk gedeprimeerd geraakt over het feit dat Augstein miljonair werd met het blad, hijzelf er weinig tot niets aan overhield en bij het publiek het idee bestond dat Der Spiegel exclusief een uitvinding van Augstein was. Hij zei: “Ik heb Augstein dat blad op een zilveren presenteerblaadje aangereikt, en wat krijg ik ervoor terug?”’