Het is woensdagochtend half twaalf. Waarom zit Andri niet op school? ‘Mijn ouders’, antwoordt hij gelaten, ‘kunnen mijn schoolgeld niet meer betalen.’ Sinds april dit jaar vent hij daarom kranten. ‘Mijn vader heeft nog wel zijn baan als vrachtwagenchauffeur, maar door de crisis verdient hij niet meer genoeg’, zegt Andri. Huiswerk maken vindt hij veel leuker dan kranten verkopen, en hij mist zijn schoolvriendjes, zegt hij. Maar op deze manier kost hij zijn ouders niets; hij verdient zelfs 10.000 roepia (twee gulden) per dag als hij flink doorwerkt. Daardoor kunnen zijn twee broertjes van vier en zes nog naar school. ‘Zij moeten nog leren lezen’, zegt hij ernstig. Andri hoopt dat hij ook gauw weer terug kan, maar hij schudt pessimistisch het donkere hoofd. Dan springt hij op. Hij moet verder; het stoplicht staat weer op rood.
SCHOOL BEGINT in Indonesië een luxe te worden die steeds meer ouders zich niet kunnen permitteren. Sinds de crisis gaat een groeiende groep kinderen niet meer naar school. Slechts 54 procent van de 40 miljoen Indonesische kinderen tussen de zeven en vijftien jaar volgt op dit moment het verplichte negenjarige onderwijsprogramma. Twee jaar geleden was dit nog 72 procent, wat een moeizaam behaalde en trots gepresenteerde verworvenheid van het onderwijsbeleid was.
Aan de Jalan Probolinggo in Jakarta ligt de lagere school Gondang Dia. Behalve de schoolborden aan de muur in de lokalen is er niets dat erop wijst dat hier onderwijs wordt gegeven. Geen boeken, geen landkaarten, geen kasten met lesmateriaal. Op het kale schoolplein is niets om mee te spelen. Twee kleine meisjes in schooluniform zitten er op de grond en helpen elkaar de vlooien uit het haar te halen.
Mevrouw Atin (37) is godsdienstlerares aan de Gondang Dia school. Zeker de helft van de bankjes in haar leslokaal is leeg. ‘In sommige klassen is wel driekwart van de kinderen uitgevallen’, zegt ze. Door het succesvolle geboorteregelingsprogramma van Indonesië waren de scholen al wat leger geworden, maar sinds de crisis worden er in hoog tempo gaten geslagen in de klassen. Het baart Atin grote zorgen. De overgebleven leerlingen komen regelmatig bij haar klagen dat ze zich niet kunnen concentreren omdat ze honger hebben. Soms koopt ze van haar eigen geld dan wat te eten voor ze. Want de kinderen, zegt ze, zijn de toekomst en daarmee ook de grootste zorg van dit moment.
‘Ons belangrijkste doel’, zegt haar baas, de directeur van de Gondang Dia school, ‘is onze leerlingen in het onderwijs te houden.’ Een van zijn methoden daartoe is de ouders tegenwoordig naar draagkracht schoolgeld te laten betalen. De leraren krijgen ook minder; zij verdelen onder elkaar wat er nog te verdelen valt en dat is dan hun salaris. De directeur hamert op zijn houten bureautje als hij zegt: ‘Het ideaal is les te blijven geven, koste wat kost. Arm zijn interesseert ons niet, mevrouw.’ Dit houdt zijn school nog wel een paar maanden vol, misschien zelfs een jaar, zegt hij. Maar dan is echt de laatste rek uit de schoolkas. ‘Ach’, zegt de directeur spottend, ‘het beroep van onderwijzer stond altijd al zeer laag in aanzien in dit land.’
UIT EEN RECENT onderzoek van Unicef blijkt dat de economische crisis de meest bizarre en ernstige gevolgen heeft voor het onderwijs in Indonesië. Sinds de prijzen van papier en daarmee ook van kopieën zijn verveelvoudigd, wordt kostbare onderwijstijd opgeslokt doordat docenten de lesstof op het schoolbord schrijven, en de leerlingen dat moeten overschrijven. Ook de docenten hebben honger. Een van hen vertelde Unicef dat hij iedere dag de drie kilometer naar zijn school te voet moet afleggen omdat hij het openbaar vervoer niet langer kan betalen.
De onderwijzers van Indonesië verdienen zo weinig, en nu helemaal, dat ze vaak nog een baantje ernaast hebben. Mevrouw Atin heeft twee onderwijsbanen op twee verschillende scholen. Ze verdient 500.000 roepia per maand, ongeveer honderd gulden, bij een werkdag van 07.00 tot 17.00 uur. Dat is dezer dagen nog een heel redelijk inkomen. Ze vertelt over werkloze ouders die bij haar aan de schooldeur staan te huilen omdat ze het schoolgeld niet meer kunnen betalen en dus hun kinderen van school moeten nemen. Zij bezweert ze dan: ‘Probeer het geld bij elkaar te krijgen! Denk aan hun toekomst!’ Maar het schoolgeld op de lagere school bedraagt 7500 roepia per maand - en dat wordt hoger met iedere volgende klas. Per trimester komt daar 50.000 roepia voor boeken bij; schooluniform en schoenen kosten nog eens zo'n 75.000.
‘Educatie wordt door de meeste Indonesische ouders wel belangrijk gevonden’, zegt dr. Irwanto, psycholoog en directeur van het Sociaal Onderzoeksinstituut aan de Atma Jaya universiteit te Jakarta. ‘Maar nu het erop aankomt levensbelangrijke keuzen te maken, krijgt school een lagere prioriteit. Ouders leren hun kinderen nu het liefst zo snel mogelijk een vaardigheid. Zoals vissen, of timmeren. Iedere dag die de kinderen op school doorbrengen kost geld en gaat ten koste van de tijd om een vak te leren en daarmee geld in te brengen. Ongeschoolde ouders durven in deze crisistijd geen risico’s te nemen en blijven dus het liefst bij wat ze al kennen. Het land leren bewerken is in hun ogen nu een stuk nuttiger voor hun kinderen dan onderwijs volgen.’
ZOALS DAT GAAT in Indonesië, probeert iedereen elkaar te helpen. Dr. Irwanto bestudeert het probleem niet alleen, hij organiseert ook hulpacties vanuit de universiteit, zoals het inzamelen van voedsel en vitaminepillen voor scholieren. ‘We moeten ze op school zien te houden’, zegt hij. Veel moskeeën zijn actief aan het collecteren om schoolboeken te subsidiëren. In Bekasi, een voorstad van Jakarta, organiseert de katholieke kerk adoptie-acties. Herman, 34 jaar, heeft sinds kort zeven kinderen uit zijn wijk in Bekasi onder zijn hoede. Hij ziet erop toe dat ze geld krijgen om naar school te kunnen blijven gaan. Onder die zeven scholiertjes, vertelt de katholieke Herman trots, zijn ook twee moslimkinderen.
De regering Habibie heeft laten weten dat schooluniforms niet langer verplicht zijn, en dat de allerarmsten aanspraak kunnen maken op een beurs. De World Bank, de Asian Development Bank en Unicef hebben daarvoor samen 380 miljoen dollar ter beschikking gesteld.
Het zijn echter allemaal druppels op een gloeiende plaat. Bijna de helft van Indonesiës kinderen is niet ingeschreven voor het schooljaar ‘98-'99. Waar blijven zij? Op straat veelal. Het laatste jaar is het aantal straatkinderen in Jakarta met zeker vijftien procent gestegen, aldus dr. Irwanto. 'Hoe dichter ze bij de grote steden wonen’, zegt hij, ‘hoe waarschijnlijker dat ze werk zullen zoeken in de informele sector. Maar die is al overvol. En er gelden de wetten van de jungle.’
EEN DRUK, donker busstation onder een viaduct in Oost-Jakarta is het werkterrein van tientallen jongens. Onder wie Sam, een klein opdondertje van vijftien. Hij is tien dagen geleden helemaal vanuit Semarang (Centraal-Java) naar de hoofdstad gekomen. In zijn eentje. In een busterminal willen reizigers nog weleens een drankje nemen. Sam speurt naar de lege flessen. Het statiegeld is dertig roepia. Soms lukt het hem om honderd flesjes op een dag te verzamelen. Dan heeft hij drie kwartjes verdiend.
Een stuk of vijftien collega-straatkinderen komt erbij staan. Ze zijn gemiddeld veertien jaar oud, en doen allemaal hetzelfde. We tellen twee flessenverzamelaars, drie schoenpoetsers, drie kranteverkopers, een bedelaartje van acht, een aantal straatzangers en een handjevol ‘buswassers’. De rammelende roestbakken die in Jakarta voor bussen doorgaan, moeten ‘s(nachts gewassen worden. Een van de buswassers (15) vertelt dat hij een paar maanden geleden met vier andere jongens in de busterminal die klus klaarde voor 12.000 roepia (ruim twee gulden) per nacht. Nu zijn ze met z'n negenen, en verdient ieder nog maar 6000 roepia.
Soms wordt de verleiding groot om met een van de homo’s mee te gaan die ’s(nachts rond het busstation hangen. De jongens krijgen geld van hen aangeboden. Ja, zeggen ze besmuikt, van aids hebben ze wel gehoord.
'We zijn bezorgd’, zegt sociaal werker Makmur Sunusi. ‘Door de crisis is niet alleen het aantal straatkinderen sterk gestegen, zij worden in hun kwetsbare armoede ook makkelijker geëxploiteerd. Er zijn nu ook veel werkloze volwassenen. Dat geeft een hard, competitief klimaat.’
Sunusi werkt voor de United Nations en heeft kortgeleden, samen met het Indonesische ministerie van Sociale Zaken, een opvanghuis voor straatkinderen opgezet. In deze Rumah Singgah kunnen de jongens niet permanent wonen, maar wel op adem komen en af en toe slapen. Het bescheiden doel is ‘repotensialisasi’. Sociaal werkers in de Rumah Singgah proberen hen met zachte dwang te herenigen met hun familie, terug te laten gaan naar school of ze tenminste een eenvoudige cursus te laten volgen. ‘We hebben maar twee Rumah Singgahs in Jakarta’, zegt Sunusi. ‘Dat is natuurlijk niks.’
Als we langsgaan zit een ploegje buswassers in de huiskamer bij te komen van de nacht. Ze zitten op grote kussens naar een tv'tje te kijken. Flessenverzamelaar Sam is er ook. Hij is blij met het opvanghuis, dat vlak bij het busstation ligt. Nu kan hij tenminste zijn kleren wassen, zegt hij praktisch. Als hij dat onder het kraantje in de terminal doet, worden ze gejat zodra hij ze te drogen hangt.
IN DE PROVINCIESTAD Bandung, zo'n tweehonderd kilometer verder naar het oosten van Java, wordt iedere witte westerling bestormd door groepjes kinderen van soms maar een paar turven hoog. Ze houden hun hand op, of bieden wat te koop aan. Zoals Marsono van veertien. Het mandje van Marsono bevat een paar flesjes mineraalwater, wat pakjes kreteksigaretten en doosjes lucifers. Daar gaat hij mee langs de straat. Hij verdient ongeveer een gulden per dag. Genoeg om te eten, zegt hij fier.
Ook Bandung is hard geraakt door de crisis. Veel werknemers van de textielfabrieken zijn hun baan kwijtgraakt; veel mensen op het platteland lijden honger. In de straten van de stad leven hun kinderen. Voor de crisis waren hier zo'n 200 straatkinderen; nu, krap een jaar later, 700. Dit is althans het aantal dat geregistreerd staat bij de hulpverlening, in werkelijkheid ligt het zeker hoger. De kinderen leven in kleine groepen, en trekken vaak in hoog tempo van plek naar plek in de stad, of naar andere steden. Ze hebben vaak psychische en lichamelijke problemen, zoals luchtweginfecties en seksueel overdraagbare aandoeningen, en zijn soms verslaafd. Aan lijm snuiven.
In Bandung is ook een Rumah Singgah. Vandaag zitten er vijftien jongens bij elkaar gehurkt wat te praten. Slechts een van hen, Eddy, zit nog op school. Zijn schoolgeld verdient hij zelf, als straatmuzikant in de middag- en avonduren. ‘School is belangrijk voor de toekomst’, zegt Eddy braaf. Om daar spottend aan toe te voegen dat hij betwijfelt of een diploma voor zíjn toekomst veel verschil maakt.
Turisman (17), bijgenaamd de toerist, komt uit Gombon, Centraal-Java. Zijn laatste scholing genoot Turisman toen hij zeven was. Nu verkoopt hij sigaretten. Anderhalf jaar geleden stuurden zijn ouders hem naar Bandung om geld te gaan verdienen. Zijn vader, een landarbeider, verdiende niet genoeg meer voor het hele gezin. Toen Turisman twee maanden geleden voor het eerst terugging naar Gombon om wat van zijn gespaarde geld te brengen, bleek zijn vader te zijn overleden.
Op het bureau van de sociaal werker in het Bandungse opvanghuis ligt een dossier. Op de kaft een fotootje van een lachend Indonesisch meisje met een staartje in het haar en een schots en scheef melkgebit. Herdi heet ze. Zij is zes jaar oud, en valt in de categorie ‘risicokinderen’. Herdi leeft nog bij haar ouders, maar brengt nu al vele uren per dag door in de straten van Bandung. Alwaar zij in de regentijd een centje bijverdient als parapludrager.
ONDER DE 700 zwerfkinderen in Bandung die bij hulpverleners bekend zijn, zijn maar twintig meisjes. Meisjes die niet meer naar school gaan, vind je eerder terug als hulpje in de huishouding dan op straat. Maar sinds ongeveer alle huishoudens die zich dat nog kunnen permitteren al over zo'n pembantu beschikken, belanden vrouwelijke dropouts makkelijk in de kinderprostitutie.
Onlangs verscheen een spraakmakend onderzoek van de hand van dr. Irwanto over kinderprostitutie op Java. Toen hij het schreef was het al een probleem, maar het is zichtbaar groter geworden. Honderden kindhoertjes, meestal lagere-schooluitvallers, werken in het uitgaansleven en op de drukke kruispunten van de grote steden. In smoezelige nachtclubs kunnen tegelijk met een hapje en een drankje tienermeisjes besteld worden. De prijs: twee tientjes voor een uur met een meisje, vijfentwintig gulden met de allerjongste.
‘Een derde mogelijkheid voor meisjes’, zegt Irwanto, ‘is heel vroeg trouwen. Voor de crisis werd op Java al ruim dertig procent van de huwelijken gesloten voor het zestiende jaar. Jong trouwen is al sociaal geaccepteerd. Nu biedt het bovendien een uitweg voor sommige ouders: uithuwelijken betekent een mond minder te voeden.’
De kranten in Indonesië berichten zelfs over ouders die hun dochters verkopen. Zoals een weduwe uit Surakarta, die onlangs haar dertienjarige dochter voor 1 miljoen roepia (tweehonderd gulden) wilde verhandelen. De moeder deed zelf aangifte, omdat de koper haar met 150.000 roepia had afgescheept.
In Indonesië is een lost generation in de maak. Van kinderen die op dit moment slecht gevoed en niet opgeleid worden. Aan de lange-termijngevolgen wil Irwanto nog maar liever niet denken.
Eerst redden wat er te redden valt. Maar noodhulp zoals de miljoenen dollars van de World Bank komt moeizaam op gang doordat de Indonesiërs trauma’s hebben van overheidssubsidies. Irwanto: ‘Daar kwam meestal toch niks van terecht; de helft bleef aan allerlei strijkstokken hangen. Dit hulpprogramma is dan ook met veel scepsis ontvangen. Mensen komen niet eens de beurzen voor hun kinderen aanvragen; ze moeten echt achternagelopen worden met het geld.’
Het einde van de crisis is nog lang niet in zicht. En voorlopig zullen er alleen maar meer kinderen bijkomen. Want nu ook anticonceptiemiddelen onbetaalbare luxe-artikelen zijn geworden, staat Indonesië aan de vooravond van een babyboom.
Deze serie komt tot stand met steun van het Humanistisch Instituut voor Ontwikkelingssamenwerking (Hivos) te Den Haag.
Kinderen van de jungle
OP EEN VAN de drukste kruispunten in Tomang, een wijk in West-Jakarta, staat Andri. Hij heeft zijn vaste stek naast de stoplichten, in de stinkende wolken uitlaatgassen. Andri is veertien jaar. Hij heeft een petje met een klep op zijn hoofd en mist een voortand. Over zijn fragiele schouder hangt een grote tas vol kranten. Hij loopt op zijn slippers tussen de auto’s door die voor het rode licht staan te wachten en probeert de chauffeurs het laatste nieuws te verkopen. Trekken ze op, dan is het zaak snel de stoep op te schieten.
www.groene.nl/1998/40