Er zullen weinig operazangers zijn die zowel Boris Godoenov en King Arthur als Idomeneo en Peer Gynt hebben gezongen. Laat staan dat ze in één en dezelfde productie Papageno én Papagena waren of Odysseus, de Cycloop, Poseidon én Penelope. Frank Groothof lijkt er zijn hand niet voor om te draaien. Al meer dan tien jaar brengt hij elk jaar een nieuwe muziektheaterproductie voor kinderen. Onbekommerd bloemleest hij uit de meesterwerken van Verdi en Mozart, Bizet, Monteverdi of Purcell. Behendig springt en zingt hij heen en weer tussen de belangrijkste personages uit de betreffende verhalen. Ooit typeerde hij zichzelf treffend als «een gek geworden acteur, die denkt dat hij een hele opera in zijn eentje kan doen».

Met de Ring des Nibelungen is het toppunt van deze gekte voorlopig bereikt: veertien uur Wagner in zeventig minuten samen gebald. Daarbij is de hoofdlijn van het verhaal intact gebleven en Wagner meer dan hoorbaar aanwezig. Bijzonder is ook dat Frank na lange tijd weer samen met zijn broer René op het toneel staat. In de jaren tachtig waren ze zowel in het theater als op de televisie populair als de Broertjes. In een perfect getimede kettingreactie van krankzinnige verzinsels vochten ze tussen de puinhopen van hun jongenskamer uit wie er de baas was. Frank was daarbij als oudste de plannenbedenker en René de stoorzender.

Het is deze setting waarin zich de strijd om de macht en de ring afspeelt tussen verschillende giganten uit de Germaanse mythologie. Frank is voor het eerst verliefd en wil met zijn aanbeden Erna op stap, om haar met mamma’s schitterende ring en een onhandig gedicht zijn liefde te verklaren. Daar kan hij René niet bij gebruiken. Die voelt zich buitengesloten en mobiliseert al zijn creatieve energie om het stelletje dwars te zitten. Bijna ongemerkt komen Wagner en het Rheingold het verhaal binnengeslo pen. René transformeert tot de dwerg Albrecht en de reus Fafner, Frank neemt de rol van Wodan en Siegfried en Erna Sassen is vooral Brünhilde, die aan het eind vast bera den de goudschat terug in de Rijn stort en zichzelf in haar adembenemende waanzin aria.

Maar hoe woest Wagner en de donder ook klinken, hoe groots het decor ook is en hoeveel mist Wodan ook uit de rookmachine laat wolken, het is de magie van het kinderspel die de voorstelling haar grondtoon geeft. De ring waarmee je de baas van de hele wereld kunt worden, hoort thuis in de verkleedkist. De ridder in korte broek heeft uiteraard een vergiet op zijn kop, Brünhilde hult zich in meters wapperende vitrage en springt als overspelige bruid bij Albrecht op de bezemsteel. «Götterdämmerung», vloekt de dwerg geheel in Wagnerstijl, maar tegen zijn boze broertje zingt Frank in de oertaal van de kinderkamer: «Ik wou weer vrienden maken.»

De bedoeling van een Groothof-opera is altijd tweeledig: een spannend verhaal vertellen en het publiek in aanraking brengen met de klassieke muziektraditie. Frank Groothof: «Ik heb niet de ambitie om kinderen eens even aan Wagner te helpen. Ze zijn die muziek zo weer vergeten, maar op het moment dat ik hem breng, moeten ze het prachtig vinden. Dat werkt absoluut, omdat de muziek het verhaal ook via de emoties binnen laat komen. Ik maak cd’s die kinderen eindeloos draaien en meezingen. Het is prachtig hoe er soms zo’n stelletje bij mijn cd-koffertje staat te overleggen: ‹Boris Godoenov moet je nemen, joh. Nee, Idomeneo is veel mooier!› Veel volwassenen kunnen de naam niet eens uitspreken! Ik krijg video’s opgestuurd van kinderen die de hele Don Giovanni voor me spelen. Dan ben ik apetrots.

In de allereerste plaats moet ik zelf gefascineerd zijn, anders krijg je kinderen nooit mee. En ik kan een stuk alleen maar goed krijgen als alles, tekst, muziek, vormgeving, door mijn zeef gaat. Ik moet ermee kunnen klooien, want ik weet zo langzamerhand precies hoe het werkt. Drie minuten zingen en dan moet er direct weer iets gebeuren, de beuk erin! Daarom werk ik zo graag met dode componisten. Als ik Theo Loevendie bijvoorbeeld een opdracht zou geven, wil ik ook daaraan gaan sleutelen en dan gaat hij vast heel droevig kijken. Ik doe concessies om te voorkomen dat mijn jonge publiek en masse naar de wc holt, zie mezelf als een generaal die zijn mannen moet blijven motiveren.»

Voor Frank Groothof hoort muziek net zo bij het leven als ademhalen. Zijn vader zong in het kerkkoor en op zondagmiddag moesten alle elf Groothof-kinderen hun kop houden bij het wekelijkse operaprogramma op de radio. Hij studeerde zang aan het Amsterdams conservatorium. In de tijd dat de Beatles door de grachten voeren, zat hij bij Blauwbaards burcht van Bartók. Groothofs kleine lyrische bariton werd door kenners vooral geschikt gevonden voor het liederenrecital. Zoals hij zelf zegt: «Voor van die middagconcerten met een kopje thee.» Dat hij daar beroemd noch rijk mee zou worden, was duidelijk. En toen zag Hans Man in ’t Veld hem in een musical en haalde hem naar het Werkteater. Groothof: «Ik had geen idee hoe je toneel moest spelen. Ik ging af op mijn intuïtie en bij het Werkteater was het een voordeel om geen opleiding te hebben. We waren allemaal geweldig, omdat we elkaar zó stimuleerden dat iedereen zijn grootste kracht vrij kon laten komen. Voor mijn ego was het een weldaad om deel uit te maken van die theaterfamilie.»

Uit deze tijd dateert ook de samenwerking met broer René. Die resulteerde in voorstellingen als Gebroed en Epifanie, waarin ze elkaar inspireerden en opzweepten tot grote hoogten. Frank Groothof: «Toen het bij het Werkteater begon te kraken en er mensen weggingen, waren René en ik op het hoogtepunt van wat we allemaal durfden en dus riep ik: we kunnen het best alleen! Met het verdwijnen van het ouderlijk overwicht van de groep kwamen onze twee karakters veel duidelijker naar voren. René was de jongere en ik ben altijd de dominante geweest. Dat dateert nog uit de tijd dat we met drie broertjes één bed deelden. Daar was ik de baas, bepaalde wanneer we gingen slapen, of ik nog een verhaal zou vertellen en wanneer we ons omdraaiden.

Wij waren moeilijk opvoedbare jongens, konden onze emoties absoluut niet de baas en als we kwaad werden, waren we gevaarlijk. Als de meester een krijtje naar me gooide, kreeg hij de inktpot terug, en René was van hetzelfde laken een pak. Toen mocht hij naar de IVKO-school, waar het niet alleen om lezen en rekenen draaide, maar ook kunstzinnige vorming belangrijk was. Daar zagen ze zijn natuurtalent als mimespeler en zorgden dat hij naar de kleinkunstacademie ging. Ik was inmiddels via de kweekschool op het conservatorium beland en raakte in paniek. Het is te kinderachtig voor woorden, maar ik was benauwd dat hij beter zou zijn dan ik. Zoiets is een soort drive die je meekrijgt als je kind bent en dat blijft spelen.

In onze gezamenlijke voorstellingen ging het altijd over die relatie. Die niet meer kon omdat we volwassen mensen waren, maar waar we ook niet uit loskwamen. Op het toneel konden we dat verleden uitleven, maar in de praktijk van de dag was het niet meer werkbaar en er kwam een breuk tussen ons. Die had ik met mijn enorme ego veroorzaakt en dat zat René ongelooflijk dwars. Na twaalf jaar kwam al zijn razernij er onlangs uit, gewoon toen we samen in de kroeg zaten. Ik had me er al die tijd wel schuldig over gevoeld, maar zou dat nooit tegenover hem hebben willen toegeven, nooit sorry kunnen zeggen. Nu is dat eindelijk gebeurd en dat is een grote opluchting. Voor de samenwerking aan de Ring was ik nog wel beducht, maar we hebben een fantastische tijd. René heeft een heel goed gevoel voor drama en tenslotte kent hij me als geen ander.»

De suggestie dat hij op zijn 56ste misschien wel eens iets voor een publiek van uitsluitend volwassenen, voor zijn «eigen club» zou willen maken, wijst Groothof beslist af: «Volwassenen vind ik best en ik maak het ze in mijn voorstelling ook naar de zin. Zij moeten tenslotte het toegangskaartje betalen, maar mijn ‹eigen club›, dat zijn kinderen! Ze ontroeren me. Ik ben altijd en overal op ze gefocust en al het gedoe en het lawaai dat ze maken doet me helemaal niks. Het zijn de enige mensen voor wie ik me wil inspannen. Voor wie ik zoiets moeilijks wil doen als theater maken. Bovendien, kinderen staan zo jong al midden in het leven. Ze begrijpen heel veel nog niet, maar ze maken het wel mee. Ouders kunnen nog zo hun best doen, maar de tijd van het ongeschonden paradijs is vaak maar kort.

Ik wil vooral dat kinderen een geweldige theaterervaring hebben en ik leg ze graag iets uit. Verhalen voor kinderen moeten gaan over iets waar ze wat aan hebben. Zij moeten de hele rit nog maken en wat hebben ze in handen om het aan te kunnen? Hoe overleef je het leven, je ouders, de school? Daarom moeten we ze zo veel mogelijk verhalen vertellen. Vertellen hoe anderen het deden.

Ik heb er nooit last van dat ik met mijn publiek rekening moet houden, dat ik na tweeëneenhalve minuut van een prachtaria al weer moet stoppen. Het is juist zo goed dat je voor kinderen altijd glashelder moet zijn. Volwassenen zitten vol met ‹toch, aan de andere kant en ja maars›. Voor kinderen moet je alle zijpaadjes afsnijden en een strakke boog maken: hier begint het, dat gebeurt er en dat is de consequentie. Ik denk er bijvoorbeeld over om Faust te gaan brengen en dan kom ik uit op: iemand verkoopt zijn ziel aan de duivel om er beter van te worden. Hij kan nog de andere kant op, maar het kortetermijn belang is groter. Dat zijn overwegingen die ik zelf heel goed ken. Ik moet altijd weer op zoek naar wat mijn verbinding is met een verhaal, wat ik ermee wil zeggen. En dan kom je terecht bij je oer-dingen.

Kijk, Pinocchio viel mij tegen omdat het eigenlijk een nogal braaf, moraliserend verhaal bleek te zijn. Voor mij werd het toch een dierbare productie omdat ik over mijn vaderrol kon nadenken. Pinocchio wordt opgevoed en dus gemanipuleerd. Dat doe ik ook met mijn kinderen, want je wilt dat ze naar school gaan, een diploma halen en respectabele mensen worden. Maar het heeft niet echt te maken met wat dat ene kind nodig heeft om gelukkig te worden. Aan het begin van ons huwelijk dacht ik: laat mij maar zonder kinderen, ik wil nu wel eens alle aandacht voor mezelf. Maar toen ik het hartje van de oudste voor het eerst hoorde kloppen, heb ik een draai van 180 graden gemaakt. Zes kinderen is een hele rij, maar het ging van een leien dakje. We waren altijd ontzettend verliefd op dat kleine spul en ik heb een wijze vrouw. Zij weet me op het juiste ogenblik in al mijn drift op mijn plek te zetten, ook tegenover de kinderen. Soms zijn het hetzelfde soort conflicten die ertoe leidden dat ik op mijn zeventiende het huis uit ging, omdat ik mijn vader zo onuitstaanbaar vond.

Die toestanden van vroeger kun je je nu ook nauwelijks meer voorstellen. Mijn vader zocht na de oorlog als weduwnaar met drie kinderen en net begonnen met een kapperszaakje een huishoudster. Hij trouwde met mijn moeder. Die was 21 en had één kind. Vier jaar later had ze zeven kinderen om voor te zorgen. Je snapt niet hoe ze dat overleefd hebben, want waar moesten ze het van doen? Er bestaat een hartverscheurende foto van dat gezin, moeder met de moed der wanhoop en vader streng en autoritair. Iets anders kon hij niet bedenken. De primaire angst of je eten op tafel hebt, moet je toch te boven komen vóór je over de rest van het bestaan kunt gaan denken. Voor mij hoort het bij mijn vroegste herinneringen, de vraag of er voor iedereen genoeg te eten zou zijn. Het was óf de kachel aan óf een worstje bij de stamppot.

De muziek is waarschijnlijk mijn vaders redding geweest. Hij is nu 87 en zingt nog in verschillende koren. Hij heeft een natuurlijke stem en je hoort hem overal bovenuit. Tijdens het zogenaamde Seniorenfestival zingt hij met zijn hand op zijn hart voor alle dames in de zaal Dunkelrote Rosen schenk ich, schöne Frau en dan krijgt hij staande ovaties. Hij belt me regelmatig, om ongeveer met tranen in zijn stem te vertellen over een prachtige nieuwe cd. Mijn voorstellingen vindt hij maar betrekkelijk. Hij is wel trots, hoor, maar hij staat niet zo makkelijk open voor andere denkbeelden dan de zijne en daar is hij altijd eerlijk in. Ik kan niet echt goed zingen en zeker niet zo goed als hij en dat vindt hij jammer.»

Als er iemand weet dat hij niet is toegerust voor de echte wereld van Papageno, dan is het Groothof zelf. Sinds kort heeft hij weer zangles. Hij is er lang te lui voor geweest en windt zich ook zelden op over de techniek. Hij wordt er immers door zijn publiek niet op afgerekend: «Ik moet met muziek bezig zijn, spelen en het eruit brullen. Dat heb ik bij het Werkteater geleerd. Gerard Thoolen riep dan: ‹Schei uit met dat zingen! Waar komt de schreeuw vandaan?!› Maar zo langzamerhand moet ik wel een beetje zuinig zijn op het apparaat, anders klink ik straks als zo’n versleten tenor. Ik heb altijd bij zangers geprobeerd erachter te komen hoe zij het doen. Alsof het een trucje is dat je even leert, terwijl het eindeloos studeren is. Het begint allemaal bij de adem. Als kind van twee smijt je per ongeluk je eten op de grond. Als je moeder er goed mee omgaat, doet ze relaxed en anders krijg je een pets voor je kop en denk je dat het afgelopen is met je. Daar gaat je adem al verkeerd zitten en begint het grote twijfelen. Die stem hoort zo bij hoe je in elkaar zit. Ik heb nooit precies kunnen leren hoe je die moet beheersen en nu komt dat met flarden, omdat ik weer de moeite neem. Ik wil namelijk nog lang mee, want ik doe het allerleukste wat er is.»

De Broertjes en de strijd om de Ring

Première 13 december in De Purmaryn, Pur merend. Tournee tot en met mei 2004. Informatie: Stichting Vrije Val, 0299-621462 of

www.frankgroothof.nl