Dat de titel van Woodward & Bernsteins journalistieke meesterwerk All the President’s Men een variatie was op de uitdrukking ‘All the King’s Men’ moet ik al in de jaren zeventig hebben ontdekt. Wat ik níet ontdekte (of, erger nog, al weer snel vergat) is waar dat citaat vandaan kwam. ‘Ergens uit Shakespeare’, moet mijn literair onbewuste hebben gedacht. Dat denkt het al snel, wanneer het op gevleugelde Engelse zinswendingen aankomt.
In het Duits zoekt het even automatisch zijn toevlucht bij Goethe – in negen van de tien gevallen terecht.
Maar ‘All the King’s Men’ heeft een nederiger afkomst. Het komt uit Alice in Wonderland, uit de voorlaatste regel van het liedje dat Alice zingt over Humpty Dumpty: ‘All the King’s horses and all the King’s men/ Couldn’t put Humpty Dumpty in his place again.’ Kennelijk was het ook daarin niet origineel, want Lewis Carroll laat het haar bij hun ontmoeting ‘zachtjes in zichzelf herhalen’.
Zo verliezen de literaire referenties van Woodward & Bernstein zich in de nacht der tijden. Geen Shakespeare, maar ook geen Lewis Carroll, zo moet ik ontdekken. Want terwijl zich achter de laatste een hele anonieme kinderversjes-literatuur uitstrekt waarin het geheugen teloorgaat, wringt er zich tussen die twee nog een andere referentie.
In 1946 publiceerde de Amerikaanse schrijver Robert Penn Warren zijn epische roman All the King’s Men, over de levensloop van een roemrucht politicus in de zuidelijke Verenigde Staten. In de gebruikelijke prachtige vormgeving is er bij uitgeverij Cossee zojuist een nieuwe vertaling van verschenen. De titel is Engels gebleven, zoals bij de Nederlandse heruitgave van All the President’s Men ook gebeurd is – en dat klinkt inderdaad een stuk beter dan het bijna onuitsprekelijke Alleman van Nixon’s staf, zoals de eerste druk (compleet met Nederlandse fout) nog heette.
Zo is de cirkel rond – want Woodward & Bernstein zullen bij het bedenken van hun titel inderdaad minstens zozeer aan Warren als aan Carroll hebben gedacht. Ook bij hem ging het om een politicus die opklom op de vleugels van het populisme – al was dat in dit geval veeleer van linkse snit. En ook bij hem kwam die politicus ten val door overmoed, arrogantie en libido. Dat laatste vormt géén overeenkomst met Nixon, maar in de Amerikaanse presidentsgeschiedenis rinkelt er wel een hardnekkig belletje – van vóór (Kennedy) en na (Clinton) die tijd.
Alle reden dus waarom in de Nederlandse vertaling van Warren de titel onvertaald is gebleven – om pas in de ondertitel (De ondergang van Willie Stark) weer stevig op Nederlandse bodem te komen. Wat nog maar een paar jaar geleden probleemloos ‘intertextualiteit’ heette, komt in die woorden in alle glorie naar voren. Ze maken het boek tot een literair avontuur nog voordat één pagina is opgeslagen.
Daarom ligt All the King’s Men verwachtingsvol op de hoek van mijn bureau, als een belofte die nog even op de vakantie moet wachten om te worden ingelost. Reminiscenties aan het imposante werk van Faulkner (ook dat gelukkig weer in het Nederlands beschikbaar) werden me in een bespreking al in het vooruitzicht gesteld. En ook dáár werkt de intertekstualiteit even intrigerend als stimulerend. Faulkner trekt Warren vanzelf mijn literaire nieuwsgierigheid binnen.
Waarom dan dat taboe, dat sinds een jaar of tien als een grauwe sluier over dat begrip lijkt te zijn uitgeworpen? Intertekstualiteit riekt naar Franse theoretici, wier ingewikkeldheid ter wille van het argument graag wordt overdreven. Je neemt het woord niet meer straffeloos in de mond. Het deelt in de verachting jegens een uit de gratie geraakte periode en ligt samen met ‘oude politiek’, onbelemmerde studieduur en merkloze kleding achteloos bij het oud vuil.
Mag zijn, maar zonder dat al waren we niet wie we zijn en wisten we niet meer wat we ooit wilden worden. Belezen wilden we zijn – en zoiets begint bij een titel: die méér wil, die oproept, die herinnert en gretig maakt. Die onderstreept dat wij niet leven in een literaire woestenij zonder bakens, maar altijd weer opnieuw de eerste stappen zetten in een land dat reeds van letters overvloeit.
Dat is de belofte van de literatuur, die dan ook altijd in het meervoud geschreven moet worden. Dat begint al bij de titel, die zich onmiddellijk vertakt en daarmee wijzer weet dan de lezer zelf die hij op sleeptouw neemt. Want zie hoe die laatste na Alice’s versje door Carroll meteen al de rudimentaire literaire kritiek wordt binnengetrokken. ‘“That last line is much too long for the poetry”, [Alice] added, almost out loud.’