
Betreft Rembrandt: Titus aan de lezenaar. Voordat ik naar het kleine portret kijk (in heel zijn kunstige handschrift) zie ik eigenlijk eerst het plan ervan. Het hoofd van de veertienjarige jongen (in 1655), of beter zijn gezicht, verschijnt net boven de middellijn van het doek. Een groot deel van de onderste helft wordt door de rechthoekige houten voorkant van de lezenaar in beslag genomen. Achter zijn kleine hoofd met de grote ogen is verder schemerdonkere ruimte. Links bovenin, door een klein raam in een nis, valt nog wat gedempt licht naar binnen. Zo ongeveer ziet het plan van het schilderij eruit, of de inventie. Het was dat losse schema van een verdeling in het vlak die Rembrandt voor ogen had toen hij zijn zoon aan de lezenaar ging schilderen. Zonder een soort idee te hebben, nog niet eens definitief, van waar dwars over het doek de lijn van de rand van de lezenaar zou moeten komen, had hij het schilderij niet eens op gang kunnen brengen. Net zo kijkt een landschapsschilder, om te beginnen, eerst naar het nog lege doek om te bepalen waar de horizon moet komen die de ruimtelijke bouw van het schilderij zal dragen. Zonder dat soort houvast gaat het niet. Ik denk daarom dat het aangeven van de horizontale rand van de lezenaar de eerste beweging was die Rembrandt op het doek neerzette.

Na dat plan volgde de uitvoering ervan – de aankleding met het eigenzinnige en meeslepende schilderen van de meester. Dat is vooral een proces van tasten dat gedeeltelijk ook gestuurd wordt door idioom in vormgeving waar de kunstenaar aan gewend was geraakt. Het lag dus voor de hand dat hij zijn zoon licht van voren gaf zodat het gezichtje, in zijn typische licht/donker-regie, in zacht licht tegen een achtergrond van schemerdonker kon verschijnen. Zo dromerig, fragiel als een bloem, wilde Rembrandt hem uitbeelden – en zo ook werd die mise-en-scène zorgvuldig uitgewerkt. Het gelaat is omgeven door donkerblond, krullend haar. De kin van de jongen rust in zijn rechterhand (met pen) die door de lezenaar gesteund wordt. Daar zien we ook een losse bundel papier waarvan het wit opvallend oplicht en dat sterke licht wisselt met het zachtere licht op het gezicht. De linkerhand, wat in schaduw, houdt pennenkoker en inktpotje vast die voorlangs het bruine vlak van de lezenaar omlaag bungelen. In de smalle ruimte tussen het gezicht en het blad van de lezenaar (en de donkere schaduw onderlangs zijn rand) is er in dit schilderij, waarin alles verder roerloos is, nog een soort stilleven gaande van handen en papier en licht. Het effect van de kleine beweeglijkheid daarvan is dat het gezicht van Titus (terwijl de hals verscholen blijft) des te zwevender kon verschijnen, en daardoor, wat Rembrandts bedoeling was, zo dromerig peinzend.
In zijn meesterlijke portret van Erasmus van die andere grote portrettist, Albrecht Dürer, was het niet diens intentie hem als dromerig te laten zien. Wel ging het ook hier om een zorgvuldige mise-en-scène van de nadenkelijke atmosfeer die je verwacht in een portret van een geleerde. Om een ernstige werking te verbeelden van aandachtige beschouwelijkheid had Dürer een plan bedacht. Hij organiseerde de ruimte in het beeld, die bij Rembrandt in clair-obscur zweeft, door perspectivisch precies getekende voorwerpen – tafel, schrijfplank, boeken – bij elkaar als een stilleven te groeperen. Dat gaf een goed leesbare helderheid aan de compositie. Zo u wilt de klaarheid van de geest. Ondertussen bleef wat er aan achtergrond te zien was egaal grijs. Daartegenaan staat de grote humanist in de smalle ruimte die de beeldopbouw in die hoek hem laat. Zijn rijzige gestalte gaat tot aan de bovenrand van de gravure. In halfprofiel neigt daar zijn scherpe gelaat zich iets naar voren. Zijn ogen zijn licht geloken omdat hij aandachtig kijkt naar wat zijn hand daar op de lessenaar aan het schrijven is. Op zijn hoofd draagt Erasmus de doctorshoed. Zijn statige gestalte is ruim gehuld in een rijk en beweeglijk geplooide mantel – een fraaie en volumineuze vorm die als sokkel en contrast werkt voor de schrale gelaatstrekken van de ernstige, in gedachten verzonken Erasmus. Met precies het fijnzinnig balanceren van die verhouding tussen het stille hoofd hoog in beeld en het schrijven beneden op de tafel heeft Dürer dat beeld van beschouwelijkheid kunnen scheppen. Zo geconcentreerd verschijnt de geleerde dat hij het inktpotje nog maar achteloos verstrooid in zijn linkerhand houdt.
Dürer heeft Erasmus enkele keren ontmoet, in 1521/22, en hem ook getekend. Maar zijn waarneming was vermoedelijk afstandelijk. Rembrandt zie je met warmte naar zijn zoon kijken, Dürer keek naar een toen ware beroemdheid. Zijn Erasmus, staat er, is naar het leven geportretteerd, in 1566. Maar voor een beter beeld van hem, staat er in het Grieks, moet je bij zijn geschriften terecht.
beeld 1: Studio Tromp / Museum Boijmans van Beuningen Rotterdam, 2: Rijksmuseum Amsterdam