We zitten in de auto, op weg naar Schiphol. Een van ons gaat overzee. Ik probeer te bedenken wanneer ik hem weer zal zien. Het is nog vroeg, zondagochtend. Het is zo donker dat het overal zou kunnen zijn waar we nu de rotonde op gaan. Hoe hij wil rijden, is de vraag. Buiten de stad om of nog een keertje door het centrum. Ik weet wat hij gaat zeggen. Dit moet een reden zijn om ver van huis te gaan wonen. Dat je moeder denkt te weten wat je gaat zeggen.

Het is acht uur precies, de bekende piepjes kondigen het radiojournaal aan. Ik denk dat ze voor het nieuwe jaar een nieuwe nieuwslezeres hebben aangetrokken. Ik hoor alles wat ze zegt. Er zijn feestgangers gearresteerd in een Brabants dorp. Er is iemand uit een autowrak gezaagd op een provinciale weg. Er zijn voetballers die niet gaan trainen, want ze zijn positief getest.

Hij zegt wat ik ook zou zeggen. Gewoon, de snelste weg. Je vertrekt of niet. Laat het dan ook maar weer achter de rug zijn. Ik weet niet wanneer ik hem weer zie. Andere keren denk ik dat altijd wel te weten, maar nu niet.

Het weerbericht: er worden windstoten verwacht in de namiddag. Gelukkig pas in de namiddag, wil ik zeggen. Jouw vliegtuig kan rustig opstijgen en in de lucht blijven hangen. Ik zeg het niet. Een andere reden om ver van huis te gaan wonen: dat je moeder ongerust is en dat niet voor zich houdt.

‘Wat denk je’, vraagt hij. ‘Als we elkaar weer zien, is de wereld dan weer open?’

Ik heb niet zoveel voornemens voor het nieuwe jaar. Er is één ding en de formulering daarvan is nog een beetje aan verandering onderhevig. Eergisteren was het: meer in de wereld staan. Benieuwd zijn naar nieuwe ministers, dat werk. Gisteren dacht ik dat het zoiets was: zég iets, in hele zinnen bij voorkeur, in plaats van te aarzelen, zwijgen, weg te kijken. Op deze vroege zondagochtend denk ik dat dit het moet zijn: blaas gewoon je partijtje mee.

En dus haal ik adem en zeg: ‘Ik denk het wel.’

‘Als in: je denkt het of je wilt het?’

‘Ik kan het me niet goed voorstellen dat we in een lockdown blijven.’

Zég iets, in hele zinnen bij voorkeur, in plaats van te aarzelen

Ik ben een roman aan het lezen die zich afspeelt in New York aan het eind van deze eeuw. Mensen kunnen niet meer naar buiten omdat het te heet is, en omdat er telkens nieuwe virussen rondwaren. De enige staatsvorm die iedereen op z’n plaats kan houden is de dictatuur. Het doemscenario laat zich al te makkelijk schetsen.

Ik hoor mezelf zeggen dat ik het een menselijke verplichting vind om optimistisch te zijn. En dat ik ervan overtuigd ben dat de mens inventief en flexibel genoeg is om een telkens nieuwe werkelijkheid het hoofd te bieden.

‘Dat klinkt als een mooie gedachte voor het nieuwe jaar’, zegt hij.

Ik denk dat hij me bespot, maar ik weet het niet zeker. Hij meent de dingen soms ernstiger dan ik denk. Toen hij gisteren zei medelijden te hebben met Hugo de Jonge omdat hij zijn werk niet mocht afmaken, moest ik ook even nadenken. Ik kan oneindig veel redenen bedenken om ver van huis te gaan wonen: neem een moeder die je in twijfel aankijkt.

Maar wanneer we elkaar weer zien? Ik denk dat ik het hardop heb gezegd, want hij zegt dat hij een open ticket heeft. Hij bedoelt: hij kan zo weer terugvliegen. Maar waarom zou je? Ik denk dat ik dat ook hardop heb gezegd, want hij zegt: je kunt ook naar mij toekomen. O ja.

Op de parkeerplaats pakken we zijn bagage uit de achterbak.

‘Wat doen we’, zegt hij. ‘Zullen we hier afscheid nemen?’

Op pakjesavond, bij het voorlezen van de gedichten, ontdekte ik een nieuwe manier om niet in tranen te geraken. Door met klare stem en vooral op tempo dóór te lezen, kon ik voor mijn emoties uit blijven rennen.

Ik pak hem beet, hij weert me af. Nog een reden om etc.

‘Ik loop met je mee’, zeg ik.