Maar dat is niet waar.
Heel veel schrijvers van pornografie hebben de neiging lollig te doen. Leuke woordjes voor geslachtsdelen. Olijke gesprekjes voor het tot de daad komt. Geinige stijlbloempjes om het gevrij op te sieren. De lezer moet lachend naar het orgasme worden geleid.
Waarom moet er zo nodig bij pornografie worden gelachen?
Ik denk dat dat lachen vooral bedoeld is om de lezer te ontspannen. Dan voelt hij de gêne niet zo.
Laatst zag ik in het Filmmuseum de Nederlandse pornofilm Pruimenbloesem. Er viel een hoop spanning uit de zaal weg toen meteen aan het begin Diana de Koning tegen haar ijverig neukende minnaar zei: ‘Hoho, niet zo'n haast, je hoeft de trein niet te halen.’ Het keurige publiek lachte, schurkte in de stoelen en keek glimlachend verder.
Wat tegelijk bewijst dat een grap niet leuk hoeft te zijn om ontspannend te werken.
Maar waarom zou de lezer van pornografie zich per se moeten ontspannen? Een pornografische roman is toch geen bordeel, waar de klant op zijn gemak moet worden gesteld?
Eigenlijk vind ik dat pornografie die leuk probeert te zijn nooit en te nimmer literaire pornografie kan worden genoemd. Wat mij betreft mag alleen pornografie die de geheimnisvolle spanning van seks intact laat, het rijk der letteren binnentreden.
Laatst kwam ik weer zo'n voorbeeld tegen van pornografie waar om gelachen moest worden. De verteller bezweert de lezer dat de combinatie van erotiek en humor ‘een weergaloze prikkel vormt tot liefdesdaden’. Vervolgens zet hij een hoofdpersoontje neer wier grootste humoristische verdienste het is dat ze zich de ‘koningin van de Klaarzoen Eilanden’ noemt.
Laten we pornografie die de lezer met leukigheden probeert gerust te stellen voortaan bordeelpornografie noemen.
Is bordeelpornografie wellicht een typisch negentiende-eeuws genre? Immers, net als Mutzenbacher stamt ook het klaarzoenkoninginnetje uit die tijd. Het boekje heet Flossie: Een Venus van vijftien. Het stamt uit 1897. De uitgave die mij in handen viel verscheen in 1970 in de Biblioteca erotica van uitgeverij Van Gennep.
Jawel, net als onlangs uitgeverij Aspekt dacht destijds ook Van Gennep dat je pornografie tot literatuur verheft door er een Latijns etiket op te plakken.
Over de kwestie wie Flossie geschreven heeft, zo lezen we in het nawoord van Denise In ‘t Veld, is veel te doen. In ’t Veld houdt het op de romantische Engelse dichter Swinburne.
Ik houd het erop dat gemystificeer over het auteurschap naast humor een tweede kenmerk is van bordeelpornografie. Immers, ook in bordelen draait alles om anonimiteit.
Maar dan begin ik meteen te twijfelen of bordeelpornografie wel zo negentiende-eeuws is. Want ook Denise In ’t Veld is een mystificatie. Waarom vond de Amsterdamse handelaar in esoterische geschriften die achter die naam schuilgaat, het nodig zijn identiteit geheim te houden, nota bene in het begin van de jaren zeventig, op het hoogtepunt van de seksuele vrijmoedigheid?
Over pornografie en mystificaties valt trouwens nog veel meer te vertellen.