
‘You are altogether a human being, Jane? You are certain of that?’
Charlotte Brontë, Jane Eyre
Het was tegen het einde van de voorstelling. Jane Eyre, die we al een paar uur over het toneel hadden zien stuiteren – lachend, grappend, het publiek mennend – zat, na te zijn weggelopen bij Mr Rochester en het afwijzen van de dominee die met haar naar India wil afreizen, met een glas wijn in haar hand op haar praatstoel. Al die mannen, zei ze, hadden geprobeerd van haar een bijfiguur in hun verhaal te maken, maar ze wilde haar eigen hoofdpersoon zijn. Dit was háár verhaal.
Het doek viel, Jane Eyre lichtte het weer op om verder te praten over onafhankelijkheid en feminisme, ze ging af, kwam toch weer terug op, zwaaiend met haar wijnglas. Het publiek joelde inmiddels. Het was een prima, feminisme light-einde van een verrassende slapstickversie van Jane Eyre van het Nationaltheatret Oslo, in de regie van Eline Arbo, die ook ‘associate artistic director’ is bij ITA.
Alleen was het nog niet afgelopen. Want, trouw aan de romanversie van zichzelf, hoorde Jane de roep van haar naam, waarop ze zich terug spoedde naar het inmiddels afgebrande Thornfield Hall, waar Rochester inmiddels blind en half waanzinnig rond strompelde. Net als in het boek viel ze hem in de armen. Het was goed nu, ze waren gelijkwaardig: zij had als bij toverslag een erfenis ontvangen van een dode oom en was, net als Mr Rochester, rijk (dat hij nu blind en mank was, droeg blijkbaar ook bij aan de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw). Aan Bertha Mason, the madwoman in the attic, die de hele boel in brand had gezet, werden verder geen woorden meer vuil gemaakt.
Tot mijn verbazing joelde het publiek op het moment van de hereniging even hard als bij Jane’s feministische verwerping van mannen even daarvoor. Waarvoor joelden ze? Voor de liefde die alles toch weer overwon? Voor Jane’s financiële onafhankelijkheid die haar op goed geluk in de schoot was geworpen? De geruststellende gedachte dat je van alles kon roepen over het willen zijn van een vrije vrouw, maar via de geitenpaadjes van het lot gewoon alles bij het oude kon laten? Of dat de liefde zelf de ware vrijheid moest verbeelden?
Ik vroeg me af of Arbo het expres had gedaan: Jane Eyre ontmaskeren als een verpersoonlijking van feminisme voor de bühne, een gedateerde, lege versie, die geen oog had voor de werkelijk opgesloten, vertrapte, onzichtbare vrouwen op de zolders van ieder patriarchaat – om via haar ons, het publiek, te ontmaskeren als klapvee dat juichte bij welk opgewekt verteld verhaal dan ook.
Ik moest denken een heel ander moment van publieksparticipatie waarover de Amerikaans-Jamaicaanse dichter, essayist en toneelschrijver Claudia Rankine schreef in haar boek Just Us (2020). Met een witte vriendin bezocht ze het met een Pulitzer bekroonde toneelstuk Fairview van Jackie Sibblies Drury; een stuk over de manieren waarop de zwarte ervaring wordt geacht zich te onderwerpen aan een witte blik.
Aan het einde werd de vierde muur doorbroken, het publiek werd aangesproken door een zwarte actrice: of de witte mensen in de zaal (het merendeel) het podium op wilden komen. Langzaam liep het podium vol met witte mensen, de zwarte mensen bleven achter als publiek, het was pijnlijk en ongemakkelijk: voor die mensen op het podium, die hun eigen blik tegen zich gekeerd zagen, en voor Claudia Rankine, wier vriendin weigerde te doen wat de actrice van haar vroeg; wat het stuk van haar nodig had. Ze bleef zitten, en in de weken die volgden zwegen de vriendinnen over het incident, tot ze erover schreven: Rankine het essay, haar vriendin een brief in antwoord daarop, ook opgenomen in het boek.
Meedoen of niet meedoen. Klappen, joelen, weglopen. Publiek bij een voorstelling is een interessant soort menigte, vooral als het stuk iets van je vraagt. Ineens blijken al die gezichten in het donker een groep. De groep beweegt ergens heen, niemand wil de eerste zijn en niemand wil de laatste zijn. Iedereen wil kijken, niemand gezien worden. Zoals wel vaker de laatste weken, keerden mijn gedachten terug naar die nieuwsfoto van de fakkeldragende menigte tegenover minister Kaag. Zij leken de show waarvan Kaag het verraste publiek vormde. Maar als je goed keek, waren zij het, de boeren en burgers, die in stille verbazing stonden te kijken naar de show die ze zelf bijlichtten. Ze begrepen niet wat ze zagen, maar voor de zekerheid bleven ze staan, bereid dat te doen waarvan ze dachten dat het van hen werd verlangd.