Eerst is er het beeld, een geestelijke euforie, een paar noten van Bach of Coltrane of een handvol woorden. Dan begint de schrijver E.L. Doctorow al improviserend te schrijven om erachter te komen wat hem aan dat beeld, die opwinding, die noten of woorden fascineerde. In zijn essaybundel Jack London, Hemingway and the Constitution: Selected Essays 1977-1992 (1993) legt hij uit, in False Documents, dat het om het vertellen van verhalen gaat, om de «vooruitgang van metaforen» en om het formuleren van een collectieve verbeelding. Dat Doctorow bij het zoeken naar treffende beelden graag feit en fictie met elkaar vermengt en historische figuren in verzonnen vertellingen laat rondlopen is een procédé dat veel Amerikaanse auteurs toepassen (onlangs nog Philip Roth in Plot Against America).

In Ragtime (1975) is Houdini de vleesgeworden metafoor. Als moederskindje en ontsnappingskunstenaar snakt hij ernaar een doorslaggevende rol in de historie te spelen. In Billy Bathgate (1989), een van Doctorows historische romans over het gangsterdom van de Amerikaanse geest, is Billy een halve wees uit de Bronx, een «jongen met mogelijkheden» die zich met een Al Capone-achtige gangster vereenzelvigt. En in de stads roman City of God (1999) probeert Doctorow een vertelling te weven rond het beeld van Ahasverus en de vraag hoe in godsnaam een christelijk kruis terecht is gekomen op het dak van een New Yorkse synagoge. De dood van de roman? Doctorow wil er niets van weten. Het huis van de fictie is voor hem een levendige en open stad. In City of God, ten onrechte als moeilijk versleten door luie critici, zegt hij over fictie dat die overal in kan doordringen en zich niets van tijd aantrekt. «Film wel, die herkauwt nooit, die laat de buitenkant van het bestaan zien, die toont gedrag. Die neigt naar de eenvoudige morele redenering. Films uit Hollywood zijn lineair. De narratieve versimpeling van een ingewikkelde werkelijkheid met morele gevolgen is altijd de drijfveer van een film die op een boek is geïnspireerd. Romans kunnen uithalen in de duistere verschrikkingen van het be wustzijn.»

In zijn nieuwe verhalenbundel Sweet Land Stories lijkt Doctorow tegemoet te komen aan Amerika’s onstilbare honger naar gangsterdom en misdaad als ultieme vorm van vrijheid. Alle verhalen – of die nu gaan over een moeder die moordt om geld, het kidnappen van een baby, over de vluchtroute van een naïef meisje dat bedriegt en zich laat bedriegen, over een godsdienstsekte of over de vondst van een dood kind in de Rozentuin van het Witte Huis – gaan over mensen die goed en kwaad tot de marge van hun bewustzijn hebben verdreven. Zonder het te merken komen ze steevast in situaties terecht waarin ze op z’n minst medeplichtig worden aan iets wat niet door de beugel kan. En dan is er geen weg terug meer. Iedereen in Sweet Land Stories is op de vlucht, vooral voor zichzelf, niet zozeer omdat ze de wet hebben overtreden. En zo kan het voorkomen dat twee jonge mensen die uit «liefde» een baby kidnappen en ervandoor gaan het nieuws vernemen dat er door anderen losgeld is geëist: «Het is toch niet te geloven hoe slecht deze wereld is? Dat een of andere stinker die arme mensen besodemietert om te profiteren van hun ellende?» En inderdaad strekt de slechtheid in Doctorows vijf verhalen zich naar alle richtingen uit, «als radiogolven uit een antenne».

Sweet Land Stories strekt zich in de tijd uit over de hele twintigste eeuw. In het slotverhaal, Dood kind in de Rozentuin, zitten we in het terroristische tijdperk van na 9/11 met de Nieuwe Paranoia. Maar waar en wanneer dan ook, alle Doctorow-personages vormen klein wild in Amerika waarop naar hartelust wordt geschoten. Jolene: een leven vormt een al te schematische samenvatting van alle ellende die de goedgelovige en verlangende mens kan tegenkomen. «Maar ja, aan de hartstocht tussen mensen kan nooit anders dan een einde worden gemaakt door de wettige wederhelften om hen heen…» Na overspel volgt de eeuwige vlucht: huwelijk in huwelijk uit. De eerste echtgenoot pleegt zelfmoord, de tweede is een drugshandelaar en een bedrieger, de derde heeft al te losse handjes. Ze wil de beeldroman van haar leven schrijven, een strip met veel plaatjes en weinig tekst. Interessanter is Doctorows voorstelling, in Walter John Harmon, van een godsdienstsektelid dat zijn vrouw «afstaat» aan de leider. WJH is van eenvoudige komaf maar heeft wel een dubbele agenda. Fascinerend is het volgehouden fundamentalistische geloof van de verteller, zelfs nadat zijn vrouw ervandoor is gegaan met WJH. Hij bespeurt dan wel een «licht verlies van levensvreugde», toch wankelt na knagende twijfel zijn geloof niet. Aan het slot is het gewelddadige leven niet ver weg meer.

In Dood kind in de Rozentuin, dat Sweet Land Stories afsluit, weet Doctorow heel subtiel de sfeer van angst op te roepen die de Verenigde Staten na 11 september 2001 in de greep houdt. Het vinden van een dood kind in de tuin van het Witte Huis leidt tot doofpotpolitiek, wilde speculaties, corruptie en chantage. Onheilspellend is dat de dader onzichtbaar blijft. Dat de doorzettende FBI-onderzoeker Molloy heet is minder belangrijk dan zijn vlucht uit zijn beroep na zoveel jaar trouwe dienst. Doctorow lardeert zijn vertelling, die tot in Texas en een geestelijk wankele Southern belle doordringt, met ironische plaagstootjes. «De ontwijding van geliefde grond? Niet dat ik van die kunstenaars, die schrijvers, ooit dankbetoon had verwacht jegens het land waarin ze wonen. Ze hangen van anti-Amerikaanse reflexen aan elkaar.»

Schrijvers als vijanden van de Amerikaanse republiek en profiteurs van «heel die socialistische subsidie fabriek»? Wie Doctorow leest weet dat hij bezorgd is om het verloren gaan van samenhang in de maatschappij en de teloorgang van morele waakzaamheid. In Sweet Land Stories wordt de moraal tijdelijk opgeschort om te laten zien waartoe mensen in staat zijn. Zo kunnen de duistere verschrikkingen van het bewustzijn het beste verbeeld worden. Doctorow heeft zijn rampverhalen geschreven uit liefde voor zijn land.