Ik wil de meisjes zien, ik wil het ze horen zeggen. Het is het soort verhaal waarop ik niet uitgeluisterd raak, omdat het een type ontzetting moet overbrengen waarvoor nooit echt woorden te vinden zijn. Iedere keer weer opnieuw het stamelen, het niet-willen-zeggen, het twijfelen, wat was het, wás het echt wel iets. De schaamte, die vooral, een schaamte die naar binnen slaat als een vlam, die nog steeds schroeit ook al is het alweer jaren geleden. Ik hoef hier verder niet pathetisch over te doen, er moet alleen maar een programma worden bekeken waar ik eigenlijk nooit naar kijk.

Ik probeer de reclames door te spoelen, maar daar blijkt god een handje voor te hebben gestoken. Je kunt wel programma’s terugkijken, je kunt die zelfs in dubbel tempo terugkijken, maar de reclames moeten worden uitgezeten. Ik kan gaan stofzuigen, theezetten, kijken of er nog iets te eten is in huis, maar iedere keer denk ik: dit zal wel de laatste zijn, en dat is die nooit.

Ik had het met vriendinnen gehad – en dat was nog naar aanleiding van heel iets anders, of eigenlijk was het een variant, meer het type van de langzame besluiper en inspinner, zeg maar de foute leraar – over de kwetsbaarheid van onze dochters. Dat die niet meer zo kwetsbaar zouden zijn. Die van jou zeker niet, zeiden we tegen elkaar. Die van jou ook niet. Ik meende het, iedereen meende het, en toch rilden we.

Ik lees een onrustbarend boek, het is maar petit en très Français, Nacht op klaarlichte dag heet het, van Caroline Lamarche. Op de achterflap staan heel sjiek slechts enkele woorden tussen twee liggende streepjes op een effen auberginekleurige achtergrond, ze lichten parelwit op; te schreeuwen tot je je stem vindt. Ik kan het alleen maar heel snel lezen, verstolen, het gaat over een vrouw die zelf de pijn opzoekt.

Officieel lees ik de autobiografie van Elton John. ’s Ochtends luister ik op de fiets naar Don’t Let the Sun Go Down on Me, het gaat me om George Michael die hem halverwege het nummer met overslaande stem introduceert: ‘Ladies and gentlemen, mister Elton John!’ Ik begin mijn dag graag uitzinnig. Als ik terug naar huis fiets is het tijd voor introspectie, al kan ik het niet laten alsnog keihard mee te zingen: ‘Hold me closer tiny dancer, count the headlights on the highway’.

Alles wat het meisje vertelt ken ik zonder het precies zo te hebben meegemaakt

Eindelijk begint het programma, dat wil zeggen, eerst zijn er nog andere kwesties die besproken moeten worden door lelijke, nuchtere mensen. En dan is er één meisje dat het gekrakeel doet stilvallen, gewoon, door hoe ze is, hoe ze beweegt, wel en niet iets wil vertellen. Ze heeft een zachte g, ze komt uit een klein dorp, en fragmenten uit dat andere televisieprogramma laten zien hoe ze kan excelleren en stralen. En zingen.

Alles wat ze vertelt, in twijfelende halve zinnetjes, ken ik zonder het precies zo te hebben meegemaakt. Iedere vrouw die ik ken kent dit, misschien één of twee niet en die staan daar dan zelf verbaasd van. Het eindigt in smoezeligheid waarvan je zelf denkt die te hebben ontketend. De lelijke en nu ook hijgerige nuchterheid wil duidelijker woorden dan eraan te geven zijn. Alsof je ooit een appje zal krijgen met de tekst: ‘Ik hoop dat je veilig thuis bent, trouwens, de volgende keer dat we elkaar zien ga ik je aanranden.’ Tenzij je je bevindt in het fictieve Frankrijk van Caroline Lamarche.

She sings the songs, the words she knows, the tune she hums…’

‘Hele foute vent hè, Elton John’, zegt degene die het beste met me voor heeft als hij me hoort neuriën. Even denk ik dat mijn wereld instort. Elton? Ook hij? Dat ‘Your Song’ door zijn vaste tekstschrijver voor hém is geschreven, heeft me voorgoed voor hem ingenomen. Maar het blijkt iets financieels te zijn, met de Kaaimaneilanden.

‘O dat’, zeg ik.