SAVANNAH. ZWAAR ONDERVOED, verzwakt en murw geslagen door moeder, gestikt in haar strafwashandje op haar strafplekje, bijna illegaal begraven in een natuurgebied. Moeder blowende chatverslaafde.
Rowena. Opgesloten in een hondenbench, overleden aan stompen in de maagstreek, in stukken gezaagd en verspreid in het IJsselmeer. Moeder in de ban van de dader, haar vriend.
Gessica. Vergiftigd met antipsychotica en in stukken in plastic tassen aangetroffen in de Maas. Vader lijdend aan wanen, en, ten tijde van de moord op zijn dochter, geheugenverlies.
Savannah, het Meisje van Nulde, het Maasmeisje. De hoofden van de laatste twee moesten worden gereconstrueerd in klei en nog duurde het tamelijk lang voor ze werden herkend. Gruwelijke voorbeelden van, ja, van wat eigenlijk? Van situaties waarin werkelijk alles misging en iedereen faalde. Van Murphy’s Law op z’n walgelijkst. Van de kwetsbaarheid van kinderen, afhankelijk van en loyaal aan ouders die dat niet verdienen of daar niet tegen opgewassen zijn. Natuurlijk hadden ze alle drie al lang weggehaald moeten zijn.
Wie vraagtekens zet bij de toenemende bemoeizorg, met als laatste loot aan de stam de elektronische bemoeizorg, wordt al snel deze tragische, bizarre gevallen voorgehouden. Als argument waarom gevoelens van weerzin tegen het alziend oog van de overheid maar snel opzij gezet moeten worden als een overgebleven obstakel uit tijden dat we dachten dat privacy belangrijker was dan veiligheid. Als beschuldiging zelfs, als emotionele chantage. Wil je soms nieuwe Savannah’s, Rowena’s, Gessica’s?
Het Elektronisch Kinddossier is in feite de digitale opvolger van het bekende consultatiebureauboekje van weleer, en is er voor alle kinderen. De inentingen, de groeicurven, het voedingsschema, de vorderingen in de klap-eens-in-je-handjes-sfeer, dat soort dingen. Dat dit een digitaal dossier wordt, in plaats van het groene boekje met al die losse prikkaarten, is niet zo raar. Ook handig bij verhuizingen en de opmaat voor het medische dossier later, dat al lang digitaal is. Niks aan de hand.
Dit dossier is gekoppeld aan een ander elektronisch volgsysteem: de Verwijsindex. In dit dossier, gericht op risicojongeren, worden gegevens gekoppeld van allerlei instanties die zich met de hulpverlening aan het kind bezighouden. Per slot van rekening, zo weten we allemaal van de extreme gevallen, werken instanties vaak langs elkaar heen: Jeugdzorg, Onderwijsondersteuning, de GGD, extensies van Justitie, verslavingszorg en ga zo maar door. De Verwijsindex bevat geen gegevens over wat de contacten behelzen, maar registreert simpelweg dat die er zijn. De Verwijsindex is landelijk, terwijl de controle op de naleving van de Wet Bescherming Persoonsgegevens bij de gemeenten ligt. Beide applicaties zijn ingevoerd onder de vlag van Operatie Jong, een zeven departementen omvattende stuurgroep met als doel een efficiënter jeugdbeleid, die tot 1 januari vorig jaar werkzaam was.
Aan de privacy-aspecten is wel gedacht, maar men is er niet helemaal aan toe gekomen om het waarborgen daarvan werkelijk vorm te geven. Dat zou de boel maar onnodig ophouden, vond toenmalig staatssecretaris Clémence Ross. De CBP (Commissie Bescherming Persoonsregistratie) houdt zich globaal bezig met de kwestie van elektronische persoons- en patiëntendossiers, maar de nadruk ligt op de knelpunten die de privatisering, en dus commercialisering van het verzekeringsstelsel met zich heeft meegebracht. Op het verkopen van gegevens meer dan op de grenzen van het interne gebruik ervan. Het is niet de bedoeling dat als een vrouw stopt met de pil, negen maanden later de folders voor Maxi-Cosi’s en fluortabletjes op de mat ploffen. Dat soort dingen.

Maar dan. Op 12 juni maakte minister Ter Horst van Binnenlandse Zaken op een conventie over jeugd en veiligheid bekend dat volgend jaar nóg een volgsysteem voor jeugdigen landelijk zal worden ingevoerd: het succesvolle Gelderse initiatiefproject ProKid Politie. Doel: monitoren wat de risicofactoren zijn voor jonge kinderen om later, mogelijk, af te glijden naar de criminaliteit. En liefst tijdig laten ingrijpen, dus voor het te laat is en het kwaad onomkeerbaar is geschied.
In Arnhem en omstreken worden alle kinderen tot twaalf jaar die op wat voor manier dan ook in aanraking komen met de politie apart geregistreerd, in een speciaal systeem. Dat ‘in aanraking komen’ moet breed gezien worden. Het kind hoeft niet per se zelf iets uitgehaald te hebben. Het kan ook getuige zijn geweest van een delict of ongeval. Het kan weggelopen zijn of anderszins tijdelijk vermist. Het kan ook dat er op het woonadres van het kind iets aan de hand is geweest. Huiselijk geweld, een broer of zus die iets heeft uitgespookt. Dat kind krijgt dan in principe ‘code wit’ toegevoegd. Blijft het bij die ene vermelding van de naam, of het adres, dan wordt deze na 365 dagen gewist. Maar komt de naam terug, dan gaan er digitale belletjes rinkelen. Bij drie of meer vermeldingen wordt er nader naar het kind gekeken. Als een kind drie keer getuige is van bijvoorbeeld een geweldssituatie is het niet aannemelijk dat dat toeval is, maar zegt dat iets over de leefomstandigheden van het kind. Zeker wanneer in een van die gevallen het kind zelf verdacht wordt van een delict, of vermist is geweest, krijgt het code geel of oranje, al naar gelang de ernst, en blijft het dossiertje actief. Meldingen over gescheiden ouders, rondhangen, spijbelen, pesten of gepest worden, een gewelddadige houding, roken, dierenmishandeling of niet-pluis-vermoedens omtrent seksueel misbruik worden ook meegenomen. Code rood is de hoogste categorie. Er is duidelijk iets goed loos.
Ruim drieduizend kinderen zijn in Arnhem en omstreken de revue gepasseerd. In zo’n duizend gevallen kreeg een kind code geel of oranje. In honderd gevallen code rood. Bij kinderen met oranje en rood werd Jeugdzorg ingeschakeld.

Universitair hoofddocent behavioural science van de Radboud Universiteit dr. Ronald Scholte verleende praktische ondersteuning aan het project en onderzocht met een klein team de uitkomsten. Een van de opmerkelijkste conclusies was dat zelfs van de kinderen in de categorie code rood ongeveer de helft niet bekend was bij de hulpverlenende instanties. Terwijl hun omstandigheden toch vaak benard genoemd konden worden. Ronald Scholte: ‘Net als in de categorieën geel en oranje. Die betekenden toch ook dat er duizend maal, op dagelijkse basis, door kinderen ernstig geworsteld wordt om normaal te functioneren.’
Dat ze er op deze manier ‘uitgezeefd’ worden kan van levensbelang, soms letterlijk, voor de toekomst van deze kinderen zijn. Kan. Want signaleren is nog geen oplossen. Wil deze monitoring nut hebben, dan moet er bij Jeugdzorg, het enige traject voor problematische kinderen tot twaalf jaar, natuurlijk wel genoeg capaciteit zijn. In Gelderland was dat gelukkig het geval. Landelijk staat dat nog maar te bezien. Want hoewel extra geld is toegezegd om de knelpunten op te lossen, wachten in Nederland constant zo’n vierduizend kinderen gemiddeld drie maanden op hulp die eigenlijk acuut zou moeten zijn. En dat is het topje van de ijsberg.
Ronald van de Leeden van politiekorps Gelderland-Midden: ‘Het moet voor de politie natuurlijk geen “finders, keepers” worden, zo van: je ontdekt een probleem, los het dan ook maar op. Dat gaat niet, de politie is er primair om misdaad te bestrijden.’
Ah. En daar was het natuurlijk ook primair om te doen. Het is mooi als kinderen uit een ongezonde leefomgeving kunnen worden gehaald, maar het doel is nog altijd het voorkomen van criminaliteit, het vergroten van de veiligheid. In dat kader zou ‘finders, keepers’ misschien wél van toepassing kunnen zijn, zo geeft Van de Leeden ook schoorvoetend toe. De politie is natuurlijk gerechtigd om alle informatie, ook toevallige, mits legaal verkregen, aan te wenden om zaken op te lossen. Dat kan ook met informatie die uit de ProKids-dossiers boven komt drijven. ‘Maar dat de privacy niet te zeer in het geding komt, daar gaan de gemeenten zich mee bezighouden.’ Ook als het project landelijk wordt ingevoerd. Waarbij Frank Wassenaar, woordvoerder Binnenlandse Zaken, graag nog even kwijt wil dat er blijkbaar een misverstand ontstaan is in de verslaggeving over de landelijke invoering van ProKid. De invoering is landelijk, maar de databases zelf zijn dat niet. Die blijven korps- en gemeentegebonden. Het is dus niet zo dat elke pet waar dan ook zomaar in de gegevens van honderden, duizenden kinderen in het hele land kan koekeloeren, zoals sommige media of wat daarvoor moet doorgaan, suggereerden. Weblog GeenStijl bijvoorbeeld, dat ProKid de Landelijke Database voor Potentiële Holleeders (LDPH) noemde.

Dr. Scholte vindt privacy zeker een punt van aandacht, maar denkt dat het wel goed zit. Hij is zelf uit en te na gescreend voordat hij de gegevens over de kinderen mocht inzien, tot vragen over zijn antecedenten aan toe, vertelt hij. Maar daar gaat het hier natuurlijk niet om. Hij is een buitenstaander, geen politiebeambte. Maar mag de informatie zoals die verzameld wordt binnen ProKid en in het kader van de preventie ook breder aangewend worden in de reguliere misdaadbestrijding? Politiewoordvoerder Ronald van de Leeden ziet weinig bezwaar: het een sluit het ander niet uit, het vult elkaar aan. We hebben toch wetgeving voor dat soort dingen?
Maar zo specifiek is die wetgeving niet. Zeker niet als het intern gebruik binnen een organisatie betreft, in dit geval de politie. Scholte hield zich er uiteraard niet mee bezig. Maar wie wel, nu de opvolger van het ProKid-systeem met enige urgentie wordt ingevoerd? Niemand, zo blijkt.
Vanwaar de haast met de invoering? Vanwege de waarde ervan, of vanwege opportune timing? Het Elektronisch Kinddossier en de Verwijsindex zijn al gekoppeld aan elkaar. Wat zou er logischer zijn dan de landelijke opvolger van het Gelderse ProKid daar, in het belang van het kind uiteraard, ook aan toe te voegen? De interessevelden van de Verwijsindex en ProKid lijken al op elkaar. We willen niet opnieuw langs elkaar heen gaan werken. Denk aan Savannah. Maar Savannah vertoonde geen crimineel gedrag. Savannah kwam de deur nauwelijks uit. En Savannah stond wel onder toezicht van Jeugdzorg.

De hamvraag is: hoeveel recht heeft de politie op persoonlijke, medische en medisch-sociale gegevens van kinderen? Wie zijn bij de politie uitgerust om die te interpreteren? En moet elke hulpverlener toegang hebben tot de gegevens rond het huisadres van het kind, gegevens die lang niet altijd direct met het kind te maken hebben?
Zo ver zijn we (nog) niet. Aan ProKid, en het spanningsveld tussen misdaadpreventie en misdaadbestrijding, zitten al genoeg haken en ogen. Het kind kan bewust of onbewust een verlengstuk worden van de politie voor het oplossen van zaken, voor informatieverzameling en opsporing. ‘Jantje, wanneer heb je papa voor het laatst gezien?’ kan een uiting van belangstelling zijn, of een gerichte onderzoeksvraag. Zo was het natuurlijk altijd al. Ernstiger wordt het als een kind het gevoel krijgt informatie te moeten verstrekken, tot verraad over te moeten gaan om het verkrijgen van een bepaalde code te vermijden.
Het oplossen van een zaak kan met ProKid als basis steeds vaker beginnen met rounding up the usual suspects. Wanneer dat gelijk op gaat met hulpverlening, al is het alleen in de beleving van het kind, en daaruit een sociale druk ontstaat, is snel een grens overschreden. Een adres van een rondhangkind uit een zwak milieu staat geïndiceerd, en een paar nummers verder is een drugspand waar de politie interesse in heeft. Voordat men het weet bevindt men zich op het hellende vlak van het werven van kleine informantjes die de mogelijke repercussies daarvan heel wat minder kunnen overzien dan volwassenen. Overdreven? Een dergelijke situatie kan vanuit de beste bedoelingen van politiezijde ontstaan.
Ook hier is de capaciteit van Jeugdzorg weer de crux. Want als finders wél keepers worden, en kinderen stromen niet door, zal het voor agenten die met hen te maken hebben gehad en hun geval kennen moeilijker zijn om afstand van ze te nemen. Ze willen een kind niet laten vallen en houden contact. En doen zo ook informatie op. Niet alleen kan zo een ongezonde wederzijdse afhankelijkheid ontstaan, op de langere duur kan het ook een averechts effect hebben. Als cliëntjes van Jeugdzorg potentiële verradertjes worden, kan dat in gezinnen gaan leiden tot zorgmijdend gedrag.
En de politie heeft al steeds meer ogen en oren gekregen. Want waar komen de meldingen vandaan over het rondhangen van kinderen, roken, pestgedrag en mogelijke misstanden thuis als er géén aangiften zijn? Kliklijnen als Meld Misdaad Anoniem werken op volle toeren. Ook de meldingen bij hen, júist de meldingen bij hen, zullen steeds meer de indicatieve informatie vormen zoals opgenomen in het landelijke ProKid Politie II en soortgelijk. Wat moet je er tenslotte anders mee? Een bezorgde omgeving meldt, en wordt serieus genomen. Maar meldingen kunnen ook gedaan worden uit rancune, verveling, ruzie, voor de grap of om de aandacht van anderen af te leiden. Ze kunnen overdreven worden. Ook persoonsverwisselingen, zeker waar het kinderen betreft, zijn mogelijk. ‘Verdacht worden van’ is tenslotte genoeg voor een code-stelling bij ProKid, omdat het een sociaal criterium is, geen juridisch.

De interpretatie van gegevens is nog altijd mensenwerk. Een brutaal kind van gescheiden ouders dat iets gepikt heeft wordt misschien heel anders ingeschat op criminele potentie als het uit een Vogelaarwijk komt dan wanneer het om een kind uit een keurige vinexwijk gaat. Het is waarschijnlijk dat heel wat codetjes oranje en rood door tijdige signalering ontmoedigd kunnen worden om het criminele pad op te gaan. Maar andersom ligt ook het gevaar van stigmatisering en daaruit voortkomende self-fulfilling prophecy op de loer. En de toetsing van dat alles bij de invoering van het landelijke systeem ligt vooralsnog alleen bij de gemeenten, en dan nog met een heel marginale, minimale probleemstelling.
Op verduidelijking wachten is niet in het belang van kinderen in de gevarenzone, vindt minister Ter Horst. Denk aan die kinderen die in Arnhem code rood kregen, hoeveel daarvan helemaal niet bekend waren bij de instellingen. Maar hoe dat kon, en of het niet zinvol zou zijn om dat te onderzoeken, is geen issue. Ondertussen rapporteerde vorig jaar de internationale organisatie Privacy International in haar landenmonitor dat Nederland door de elektronische ‘maasdichtheid’ de kenmerken van een politiestaat begint te vertonen. En zoals dat meestal het geval is met politiestaten, oprecht om ieders bestwil en veiligheid.