Een paar weken geleden hield Jan Peter Balkenende een lezing over de toekomst van de verzorgingsstaat. En dan nu de verrassing. Het is best een prettige tekst. Om te beginnen komen de woorden «crisis», «moslim» en «terrorisme» er niet in voor, en dat alleen al maakt ’m bijna lichtvoetig. Bovendien zegt Balkenende redelijk concreet waar hij heen wil, en is die richting ook niet helemaal van de ratten besnuffeld. Dat is allemaal goed nieuws. Kabinetsrecepten tot nu toe bestonden veelal uit een combinatie van vaagheid en lompheid, in wisselende doses. Balkenende moet langzamerhand wel mooie dingen bieden. Niet méér bezuinigen, anders krijgt hij over twee jaar geen enkele kiezer meer aan zijn kant.

De minister-president wil naar een «participatiemaatschappij»: een samenleving waarin arbeid weer centraal staat. Omdat we straks veel minder mensen tussen de vijftien en 65 (die kunnen werken) hebben en veel meer mensen ouder dan 65 (die niet werken). Mensen moeten méér leren, krijgen daar ook belastingvoordelen op. Ze moeten ook hun opgebouwde rechten (pensioen, verlof) makkelijker mee kunnen nemen naar andere banen. Je kunt mopperen op de term participatiemaatschappij. De suggestie is: als je niet werkt doe je niet mee. Maar de kern van zijn betoog staat in een tussenzinnetje: «Solidariteit krijgt gestalte in kleinere collectieven.» De premier bedoelt: de overheid gaat het niet meer doen. Mensen zullen onderling moeten regelen wat ze doen bij werkloosheid, ziekte of ongeluk. Het is het logische gevolg van de eigen verantwoordelijkheid. Naarmate burgers meer vrijheid krijgen zullen ze zelf in gelijkgezinde groepjes hun zorgen moeten oplossen.

In 1981 pleitte de socioloog Abram de Swaan voor «congregaties» bij wijze van reformatie van de verzorgingsstaat. Daarmee bedoelde hij kleine gemeenschappen die naar eigen inzicht hulp kopen, in plaats van te slikken wat de staat hen biedt. In de zorg zie je deze nu ontstaan. Mensen verzamelen ettelijke «persoonsgebonden budgetten», het geld dat je in sommige gevallen kunt krijgen om naar eigen inzicht hulp te kopen, om een eigen verpleeghuis of bijzondere school te beginnen. Meer onderlinge oplossingen zoeken is de richting die ook voor werknemers, werkgevers en vakbonden het meest voor de hand ligt. Waarom zou het risico van ziekte of ongeluk niet ook binnen beroepsgroepen of in buurten afgedekt worden? Daar ligt nieuwe collectieve actie op de loer.

Tussen de regels door leest het verhaal van Balkenende als een handreiking naar de Partij van de Arbeid. Het woord minimumloon valt niet, laat staan de obligate dreiging («noodzaak») om het af te schaffen. Balkenende verwijst naar drie mensen: de wetenschappers De Liagre Böhl en Esping Andersen en SER-voorzitter Herman Wijffels. Namen waarbij links goedkeurend knikt. Het gelijk van de premier om niet in paniektermen te spreken wordt bevestigd door een recente studie van de Amerikaanse econoom Peter Lindert. In Growing Public laat hij zien dat tweehonderd jaar sociaal beleid in geen enkel land negatieve invloed had op economische groei, integendeel. Het blijkt niet erg als je veel belasting vraagt aan je burgers, als je dat maar slím doet. Niet alleen loon en winst belasten, maar vooral ook consumptie. Dat kan ook goed via de nu weer opduikende «vlaktaks», het gelijke belasting tarief voor iedereen. Kortom, vernieuwingen genoeg denkbaar, de berichten over de dood van de verzorgingsstaat zijn schromelijk overdreven.