
De slopers zitten ermee omhoog: als je ze al onbeschadigd los kunt bikken, wat moet je er dan vervolgens mee?
Die stukken zijn in zekere zin een erfenis van de niet-aflatende belangstelling van kunstenaars als Fernand Léger (1881-1955) voor de integratie van beeldhouw- en schilderkunst in architectuur. Die ijver is onderwerp van de mooie tentoonstelling Fernand Léger: Malerei im Raum in Museum Ludwig in Keulen, waarin zo’n 170 werken in zeer uiteenlopende media bijeen zijn gebracht. Net als zijn generatiegenoten Kurt Schwitters, El Lissitzky en Theo van Doesburg werkte Léger als schilder, grafisch ontwerper en typograaf; hier zijn dus bijvoorbeeld decor- en kostuumontwerpjes te zien voor het komische ballet Schaatsenrijders van de Ballets Suédois, boekomslagen, papierontwerpen, grote kleurstudies voor glas-in-loodramen en religieuze mozaïeken, ontwerpen voor schilderingen in de grote zaal van de Verenigde Naties en – behoorlijk spectaculair – een paar van zijn zeer, zeer grote schilderijen voor grote ruimtes. De tentoonstelling opent met Le transport des forces, een doek dat Léger maakte voor het paviljoen van de Union des Artistes op de Wereldtentoonstelling van 1937, een enorm ding, waarop Léger in leesbare stijl de symbiose van natuur en techniek verbeeldt.
In het zoeken naar samenhang waren drie compagnons van groot belang, althans in de tentoonstelling: de architect Robert Mallet-Stevens, de schilder-architect Le Corbusier, en de Amerikaanse architect Wallace K. Harrison. Léger – opgeleid als bouwtekenaar, later pas schilder geworden – zag zichzelf als een ideale artistieke partner. Hij moedigde de architecten aan om in hun projecten op een fundamentele manier met kleur om te gaan, en niet pas achteraf; kleur had volgens Léger een substantiële sociale en psychologische invloed op de mens. Hij kwam in 1922 in contact met het gedachtegoed van De Stijl. Hij nam van Van Doesburg over dat muurschilderingen eigenlijk per definitie abstract dienden te zijn, en een ritmisch geheel met de architectuur zouden moeten vormen.
Met Le Corbusier raakte Léger in 1920 bevriend, toen de Zwitser nog vooral beeldend kunstenaar was; hij en Mallet-Stevens zetten Légers abstracte kleurwerk in voor twee paviljoens in de grote Exposition internationale des arts décoratifs modernes in Parijs, 1925. Dat was nog geen opgelegd pandoer. Een van Légers doeken werd verwijderd, als zijnde ‘niet in overeenstemming met de esprit français’. Het is een beetje navrant dat hij uiteindelijk in de Verenigde Staten de waardering zou vinden die hij zocht. Wallace K. Harrison introduceerde hem bij de Rockefellers, die grote schilderingen bestelden, en hij liet Léger een prachtig werk uitvoeren voor zijn eigen huis op Long Island, Les Plongeurs, dat hier in volle glorie te zien is: het werd in 1986 speciaal aangekocht voor de nieuwbouw van het Keulse museum.
Fernand Léger: Malerei im Raum / Painting in Space. Museum Ludwig, Keulen, t/m 3 juli; museum-ludwig.de
Beeld: Fernand Léger, studie voor een muurschildering in het huis van Wallace K. Harrison, Les Plongeurs, in 1942. Grafiet, inkt en gouache op papier, 55,56 x 76,52 cm. Uiteindelijk wordt het 372 x 1092 cm groot, zwart-wit (Portland Museum of Art, Maine)