In George Plimptons roddelbiografie Truman Capote (1997) vertelt Capote’s nicht Jennings Faulk een onthullend verhaal over de Ku Klux Klan, de in witte lakens gehulde terroristenclub die met brandende toortsen tekeerging tegen katholieken, joden, zwarten en buitenlanders, tegen álles wat vreemd was aan de Zuidelijke manier van leven gebaseerd op segregatie.

De piepjonge Capote – logerend in Monroeville, Alabama en buurjongen van Harper Lee – gaf een afscheidsfeestje omdat zijn moeder hem weer naar het Noorden haalde. Iedereen moest zich ‘verkleden’. Een van de genodigden was een zwarte man, John White, die zich in zijn verkleedpartij liet leiden door zijn achternaam. Sonny Boular, die een teruggetrokken leven leidde in een afgeschermd huis, werd ook uitgenodigd. Hij verkleedde zich als robot en ging op weg naar het feestje. Inmiddels had de sheriff het logeeradres van Capote bezocht en gewaarschuwd dat de Ku Klux Klan in rep en roer was door de uitnodiging aan John White en op oorlogspad was. Sonny Boular, wiens lijf en gezicht bedekt waren met zilver geschilderd karton, kruiste het pad van de oprukkende Klan-leden. Die dachten met White te maken te hebben en verkeerden in een lynchstemming. Harper Lee’s vader Amasa Coleman Lee, advocaat, politicus en redacteur van de Monroeville-krant, verhinderde een moordpartij door het karton van Sonny’s gezicht te trekken. De Klan droop af, het feestje ging door, met White en met een zwarte jongen die de platenspeler mocht bedienen.

Deze anekdote raakt aan beide romans van Harper Lee (1924): To Kill a Mockingbird (1960) en Go Set a Watchman (juli 2015). Ruim een halve eeuw was Lee de schrijver van één roman, tot vorig jaar het manuscript van haar debuut, door de uitgever afgewezen, boven water kwam. Wie To Kill a Mockingbird (Spaar de spotvogel) vroeger een aangrijpende en leerzame jeugdroman vond en nu Go Set a Watchman (Ga heen, zet een wachter) leest, komt er niet onderuit met andere, wellicht waakzamere, ogen Spaar de spotvogel te herlezen. Het eerste verhaal speelt zich af in de jaren dertig rond de rechtszaak tegen de zwarte Tom Robinson, die een blank meisje zou hebben verkracht; het tweede is in de jaren vijftig geplaatst als hetzelfde hoofdpersonage Scout (Jean Louise) Finch als 26-jarige per trein uit New York terugkeert naar Maycomb, Alabama en ontdekt dat haar vader Atticus Finch, de vroegere verdediger van Tom Robinson, niet alleen lid is van de blanke Burgerraad, die wil vasthouden aan de apartheid, maar ook, in een donker verleden, van de Ku Klux Klan. De Atticus van Spaar de spotvogel, weduwnaar en vijftiger, heeft nooit het achterste van zijn tong laten zien toen hij zijn dochter Scout opvoedde, samen met de zwarte kokkin Calpurnia.

De Atticus van Spaar de spotvogel is een Amerikaans icoon van rechtvaardigheid en antiracisme. Hij vormt het zuivere justitiële geweten te midden van hypocrisie, hoon en haat want hij was het die het opnam voor de zwarte Tom Robinson. Die werd ten onrechte beschuldigd van verkrachting van het blanke meisje Mayella Ewell. Toch veroordeelde de blanke jury hem: rassenjustitie (in Ga heen, zet een wachter wordt hij in een terloopse vermelding vrijgesproken). Mede dankzij zijn credo ‘Gelijke rechten voor allen, privileges voor niemand’ staat vader Atticus voor dochter Scout op een voetstuk, vooral nadat zij als meisje de hele rechtszaak in Spaar de spotvogel vanuit het ‘zwarte vak’ meemaakte. In Ga heen, zet een wachter valt hij van zijn sokkel. Of toch niet? Ontmaskert dochter Scout hem als een racistische opportunist? Is zij slachtoffer van een licht freudiaans vadercomplex of blijkt ze zelf ook behept of besmet met dubieuze gedachten over ‘ras’? Hoe kleurenblind is ze precies?

Voordat ik die vragen beantwoord is het goed te weten waarom uitgeverij JB Lippincott Ga heen, zet een wachter in de jaren vijftig afwees. Te veel brokkelige verhaallijnen, onhandig opgebouwd, was het commentaar van de redacteur, die wel gecharmeerd was van de flashbacks naar de kinder- en schooltijd van Scout, haar vier jaar oudere broer Lee en buurjongen Dill (geborsteld naar Truman Capote). Die redacteur had gelijk. Er zijn te veel subplotjes die verhaaltechnisch blijven bungelen. Er is het voorspelbare verhaal over Scout en haar moeizame relatie met jeugdvriend Henry Clinton, protégé van Atticus die in zijn voetsporen wil treden en met de weigerachtige Scout wil trouwen; er is het dodelijke auto-ongeluk veroorzaakt door de kleinzoon van kokkin Calpurnia en het bezoek van Scout aan de oude vrouw die haar vroeger seksuele voorlichting gaf; er is de broer van Atticus die twee heftige gesprekken voert met zijn nicht. En er is een onduidelijke verteller die af en toe opduikt, iets zegt over het karakter van Maycomb of op betweterige en onduidelijke wijze vooruitloopt op het verhaal: ‘Had [Scout] het inzicht gehad, had ze de muren van haar uiterst selectieve, geïsoleerde wereldje kunnen doorbreken, dan had ze kunnen ontdekken dat ze haar hele leven had geleden aan een visueel gebrek dat door haarzelf en haar naaste omgeving onopgemerkt was gebleven: ze was van nature kleurenblind.’

Vijftien bladzijden jeugdherinnering in Ga heen, zet een wachter springen eruit en dat fragment bracht de Lippincott-redacteur ongetwijfeld op het idee Harper Lee te vragen zich juist op die kindertijd te concentreren (uit die suggestie ontstond Spaar de spotvogel). Die herinneringen gaan over een morele opleving, een spiritueel-religieus offensief tegen alle kwaad, een ‘oorlog tegen de zonde, Coca-Cola, de bioscoop, jagen op zondag; oorlog tegen de toenemende neiging van jonge vrouwen zich te beschilderen en te roken in het openbaar; oorlog tegen het drinken van whisky…’ De domineespreek over de hel zetten Scout, haar broer Lee en de tijdelijke buurjongen Dill om tot een verbeeldingsvol spel waar subtiel de hypocrisie van de Zuidelijke bestaanswijze doorheen schemert. Dill, ‘de vriend van haar hart’, is niet alleen de witgekuifde jongen met ‘het gezicht van een engel en de sluwheid van een hermelijn’ (Ga heen, zet een wachter) maar ook de schrijver in spe met een onbegrensde fantasie: ‘Prachtige dingen zweefden rond in zijn dromerige hoofd. Hij kon twee boeken lezen tegen ik één, maar hij gaf de voorkeur aan de tover van zijn eigen verbeelding.’ (Spaar de spotvogel)

De spotvogel zingt prachtig en verder niets. Wie er een doodt, doodt iets onschuldigs

Nee, Ga heen, zet een wachter is een onevenwichtige vertelling en heeft niet de vanzelfsprekende eenheid van Spaar de spotvogel. En er sluimert iets ongemakkelijks onder de verteloppervlakte. Het begint al in de eerste alinea. Scout zit in de trein op weg naar haar geboorteplaats en grinnikt bij het zien van tv-antennes op de daken van de armoedige ‘negerhutten’ in de zwarte wijk: ‘tot haar vreugde werden het er steeds meer’. Wat zegt dit gegrinnik? Worden de zwarten steeds minder arm en horen ze steeds meer bij de ‘moderne’ wereld? Is daarom de ‘apartheid’ (iedereen deelt in de welvaart?) voorbij? Duidelijk is, en dat zagen te veel lezers een halve eeuw over het hoofd, dat in Spaar de spotvogel de segregatie als volkomen vanzelfsprekend werd aangenomen, ook door ‘nikkervriend’ Atticus. Dat is in Ga heen, zet een wachter niet anders, sterker, het rabiate racisme van Maycomb staat op de voorgrond en wordt door Harper Lee nog eens breed uitgemeten in het zondagse vrouwenpartijtje rond Atticus’ zus Alexandra. Het personage Tom Robinson, willig slachtoffer van rassenjustitie, is een niet al te snuggere man die op het verkeerde moment meent uit de gevangenis te moeten ontsnappen en wordt doodgeschoten; Zeebo, de kleinzoon van ex-kokkin Calpurnia, is een vergelijkbaar personage (hij is schuldig aan doodslag omdat hij een dronken man heeft doodgereden).

De meest onthullende zin in Ga heen, zet een wachter komt niet toevallig van de oude, half blinde Calpurnia. Jean Louise (Scout) bezoekt haar in haar ‘negerhutje’ en beklaagt zich over het feit dat de vroegere kokkin en opvoedster zich hult ‘in het gedrag van haar eigen volk’. Waarom sluit je me buiten en wat doe je me aan, snottert ze vol zelfmedelijden. ‘Wat doen jullie óns aan?’ is Calpurnia’s antwoord. Vanaf haar babytijd is zij kokkin en opvoedster van Jean Louise geweest en was haar aanwezigheid zo vanzelfsprekend dat Scout haar niet meer zag. En haar woorden dringen niet echt tot haar door. ‘Ga heen, zet een wachter, laat hem aanzeggen wat hij ziet’, zegt God in het bijbelboek Jesaja. Het volk heeft wel ogen en oren maar blijft blind en doof. Jean ziet wel de antennes op de negerhutten maar niet de rampzalige maatschappelijke toestand, ondanks haar woede over haar vaders racisme. De apartheid is ook voor haar een onrechtvaardigheid die ze over het hoofd ziet. Dat is haar oogziekte. Ze is inderdaad kleurenblind en een slechte verstaander, want wat iemand zegt en wat hij echt bedoelt blijken lang niet altijd samen te vallen.

Lont in het kruitvat van het verhaal is het racistische pamflet De zwarte pest, dat Jean Louise in haar vaders huis vindt. Alle smeerlapperij over ‘inferieur ras’ enzovoort staat erin maar tante Alexandra zegt dat er veel waars in schuilt. ‘Tante, weet u wel dat vergeleken bij de troep die daarin staat Joseph Goebbels een naïef plattelandsjochie lijkt?’ In theorie is Jean Louise politiek correct, maar in de praktijk blijft ze een voorbeeldig product van het Diepe Zuiden en stijgt het verhaal daardoor niet uit boven die benauwde begrenzing, zoals wel subtiel gebeurt in de romans van Carson McCullers (The Member of the Wedding, 1946), William Faulkner (Absalom, Absalom!, 1936) en Ralph Ellison (Invisible Man, 1952).

Ga heen, zet een wachter speelt zich af tijdens de opkomst van de geweldloze burgerrechtenbeweging onder leiding van de jonge dominee Martin Luther King. Via vredesmarsen en andere acties eisen ze hun rechtmatige plaats op in de bus, op school, in de maatschappij. Advocaat Atticus woont in een streek waar de zwarten twee derde van de bevolking uitmaken. Hij is bang dat ‘ze’ de scholen, de kerken, de theaters en uiteindelijk het bestuur overnemen maar zegt tegelijkertijd doodleuk: ‘Wat belet een neger in dit land om te gaan en staan waar hij wil en te vinden wat hij zoekt?’ En toch is ‘onze negerbevolking achterlijk’, wat Jean Louise nota bene beaamt (slecht onderwijs immers…), en kunnen ze nog niet de volle verantwoordelijkheid van het burgerschap aan. Het wordt, tegen het einde van de roman, een typisch verhaal over ‘wij’ en ‘zij’, bevoogdend gepraat losgezongen van de racistische werkelijkheid.

Erger nog wordt het als haar oom, dokter Finch, haar in het gareel slaat en ze timide reageert op zijn verdediging van zijn broer Atticus en op zijn ontboezeming dat hij altijd verliefd is geweest op haar moeder. Los van deze deus ex machina is het verhaal dan al hopeloos afgedwaald van het hoofdthema, dat niet zozeer het vage ‘goed of kwaad’ is maar rabiaat racisme en superioriteitsgevoel. Harper Lee zet niet iets recht in Ga heen, zet een wachter door van Atticus een minder rechtvaardige man te maken, nee, ze borduurt voort op de vanzelfsprekendheid van de bestaande apartheid in Spaar de spotvogel: Atticus was in dat boek ook al geen ‘nikkervriend’, maar wilde de strafzaak tegen de onschuldige Tom Robinson gewoon volgens de wettelijke regels correct afhandelen. Hij stond niet op tegen de segregatie of het erbarmelijk slechte onderwijs – als dat er al was – dat de zwarte bevolking onderging. De spotvogel zingt prachtig en verder niets. Wie er een doodt, doodt iets onschuldigs. Ook in Ga heen, zet een wachter is die spotvogel te horen, figuurlijk gesproken. Misschien heet die vogel Jean Louise Finch (‘finch’ = vink) en heeft ze een Jekyll-en-Hyde-persoonlijkheid, zoals haar jeugdvriend Henry Clinton niet ten onrechte beweert: in theorie een ‘nikkervriend’, maar na wat tegenwind zich voegend naar de mores van het Diepe Zuiden.

Was het wel een goed idee om deze roman na ruim een halve eeuw te publiceren? Had de Lippincott-redacteur niet nóg een reden om het boek af te wijzen? Wilde hij Harper Lee misschien beschermen tegen zichzelf en zag hij in dat wat zij via haar dialogen uiteindelijk wilde zeggen over de maatschappelijke positie van zwarten in het Zuiden haaks stond op de onweerstaanbaar opkomende burgerrechtenbeweging? Ergens staat dat de Ku Klux Klan vroeger ‘een fatsoenlijke club’ was en dat Atticus vast zou hebben ingegrepen als de Klan moorddadige neigingen zou krijgen. Feit is dat de Klan vanaf het prille begin aanzette tot moord en doodslag. Het is waar dat het Diepe Zuiden in Ga heen, zet een wachter ‘het lynchland’ wordt genoemd, maar de roman als geheel strijdt een dubieus achterhoedegevecht tegen de apartheid, die de kkk koesterde. Het waren blanken die de veertienjarige Emmett Till uit Chicago kidnapten en vermoordden toen hij in de jaren vijftig in Greenwood, Mississippi naar een blank meisje zou hebben gefloten. De reactie van William Faulkner: ‘Want als wij in Amerika in onze wanhopige cultuur dat punt hebben bereikt waarop we kinderen moeten vermoorden, om welke reden of welke kleur dan ook, dan verdienen we het niet om te overleven en overleven we waarschijnlijk ook niet.’

Nee, het was geen goed idee om dit debuut van Harper Lee uit de jaren vijftig in 2015 te publiceren, en niet alleen omdat daarmee Spaar de spotvogel met terugwerkende kracht ook een minder sympathiek boek wordt.


Beeld: Alabama, 1955 (Elliot Erwitt / Magnum Photos / HH)