Geen veelbetekenende blikken tussen hem en Kim. Geen close-up van de ‘donkere goser’ die blonde Kim nakijkt als ze wegloopt. Dus geen beginnende romance. De jongen zien we waarschijnlijk niet meer terug. Hij diende om de scène te verlevendigen. Een van de vele figuranten in de serie. Maar wel een met een Marokkaans uiterlijk.
Kijk naar een willekeurige aflevering van de keur van Nederlandse soapseries die dagelijks op tv voorbijrolt, en je ziet een acteur met een kleurtje. Niet één maar meerdere. En niet alleen als losse bijrol; ook de vaste personages in de series zijn niet meer vanzelfsprekend wit. Het zwarte personage is begonnen aan de opmars naar het centrum van de beeldcultuur. Of lijkt dat maar zo? Zijn we het stadium van de televisieneger werkelijk ontstegen, zijn de mogelijkheden van gekleurde acteurs al oneindig, of is een Marokkaan uit de tweede generatie nog altijd veroordeeld tot de rol van Turkse vuilnisman? Een gesprek daarover met drie witte casting-directors en drie gekleurde acteurs, van wie er een zich ook zelf bezighoudt met casting.
‘GODZIJDANK is er iets aan het veranderen’, zegt Hans Kemna, die voor zijn casting-bureau samenwerkt met Job Gosschalk. Kemna herinnert zich levendig de tijd dat er nog geen zwarte acteurs leken te bestaan. ‘Pleuni Touw en Edda Barends met zwartgeschminkte gezichten. En niemand die er iets over zei. Nu zou je de poppen aan het dansen hebben. Vandaar dat Rik van Uffelen grijsgeschminkt was toen hij laatst Othello speelde in de regie van Johan Simons.’
Casting-director Harry Klooster: ‘Vergeleken met tien jaar geleden is het nodige veranderd. De samenleving is kleurrijker geworden, niet alleen op tv.’ Klooster regelt de casting van drie Nederlandse soaps: Goede tijden, slechte tijden, Onderweg naar morgen en Goudkust. Hij bepaalt mede de beeldcultuur op televisie. Net als Hans Kemna en Job Gosschalk is hij zich bewust van de invloed die de kleur van zijn rolbezetting heeft. ‘Soaps, dat is het dagelijks leven. De personages worden een soort huisgenoten. Het is alsof je op een groot plein woont en kijkt naar wat er gebeurt met de mensen om je heen. Je kunt je niet permitteren om daar geen andere nationaliteiten bij te hebben. Daar wordt op gelet. Door mij, door de producenten, door de schrijvers.’
Job Gosschalk: ‘Je neemt het mee bij iedere overweging. Televisie heeft toch een soort voorbeeldfunctie. De fans van acteurs in soaps, dat zijn allemaal jonge kinderen, die krijgen dat een beetje als de waarheid van het leven mee.’
Harry Klooster: ‘Als je elke dag naar je lievelingssoap kijkt en daar zit een Turkse huisarts in, en het is een sympathiek personage, dan word je daardoor beïnvloed. Op die manier kunnen wij een bijdrage leveren aan de integratie.’
DE CASTING-directors zeggen gespitst te zijn op mogelijkheden voor allochtone acteurs. Harry Klooster: ‘Er zijn rollen zat die zich daarvoor lenen. Een verpleegster, baliemedewerkster, receptioniste, maatschappelijk werkster, het kan allemaal. Een arts, een officier van justitie, het is leuk om daar juist een allochtoon voor te nemen.’
De casting-directors willen wel, de makers staan er steeds meer voor open, maar het is een probleem om vervolgens acteurs te vinden. Kemna: ‘Er is een ontstellend gebrek aan allochtone acteurs. Je zou vijftig Turkse acteurs moeten hebben en honderd Surinaamse acteurs.’ Gosschalk: ‘Op de toneelscholen zit er sporadisch een neger, een Indo, een Turk of een Marokkaan tussen. In principe werken we alleen met acteurs met een opleiding, of met drie, vier jaar ervaring. Maar heb je een allochtoon nodig, dan ga je toch eerder op straat kijken.’ Harry Klooster: ‘Bij Turkse acteurs tot 35 heb je keus. Maar zoek je iemand van vijftig, dan kom je in het amateurcircuit terecht.’
Een ander probleem is de taal. Hans Kemna: ‘Er komen Turken en Marokkanen van de Amsterdamse opleiding die nog steeds niet goed Nederlands spreken. Dat vind ik heel slecht. Gooi er nog een paar jaar Nederlands tegenaan, denk ik dan. Of laat zo iemand langer over de toneelschool doen.’ Gosschalk: ‘Als acteur mag je thuis elk dialect spreken. Maar als je het toneel op gaat, moet je het anders kunnen. Iemand waaraan je blijft horen dat-ie uit Den Haag komt, kan z'n rol nooit wezenlijk veranderen, niet transformeren.’
NAAST PRAKTISCHE problemen zijn er ook inhoudelijke grenzen. Kemna: ‘Bij Consult, een nieuwe serie over psychiaters, is het niet gelukt om een allochtone acteur in de staf te krijgen. De cliënten in de serie mochten wel donker zijn, maar de psychiaters niet.’
Harry Klooster snapt dat wel: ‘Zo'n staffunctie, dat moet een dijk van een acteur zijn. Het moet geloofwaardig zijn dat zo'n man daar een arts is. Hij moet vlekkeloos Nederlands spreken. Hij moet intelligentie uitstralen. Dat moet ook als het een Nederlandse acteur is.’
Job Gosschalk: ‘We zochten iemand voor Torquato Tasso. Ik dacht aan een donkere acteur, waarop Hans zei: dat kan echt niet. Dan maak je zo'n statement.’ Kemna: ‘Misschien kortzichtig van mij, maar ik vond die acteur niet passen in het beeld dat die regisseur voor ogen had. Terwijl het eigenlijk best kan.’ Gosschalk: ‘Een bijbelverhaal is ook moeilijk. Je laat Jezus niet snel door een donkere acteur spelen.’
Op die grenzen stuiten de gekleurde acteurs in Nederland. Sabri Saad El-Hamus, een van oorsprong Egyptische acteur: ‘Ik ben nu te oud om Hamlet te spelen, maar een jongere acteur zoals ik, dat kan heel goed. Als mensen maar over de angst heen stappen dat het een statement zou zijn. Het publiek kan het hebben. Dat is verder dan de makers. Het publiek is al lang voorbereid op wat er gaat komen, alleen komt er niks.’
Acteur John Serkei: ‘Als er bij een rol expliciet “Surinamer” staat, vragen ze mij. Dan zijn ze eerst bij iemand anders geweest, een totaal andere acteur. Dat maakt dan niet uit, als je maar gekleurd bent. Voor andere rollen word je niet snel gevraagd.’
El-Hamus: ‘Ik wil alles kunnen spelen, zonder belemmerd te worden door mijn kleur of mijn accent. Gelukkig heb ik een paar fans onder de regisseurs die dat ook vinden. In een EO-serie speel ik bijvoorbeeld het hoofd van een school. Die man introduceert zich als Van Donselaar. En niemand die vraagt: hoe zit dat, heeft u misschien een Nederlandse vader? Het publiek pikt dat. Zeker nu.’
DE ROL WAARMEE Sabri Saad El-Hamus een Nederlandse beroemdheid werd, was die van Mourad Aziz, een van de vaste advocaten in de veelgeroemde tv-serie Pleidooi. Die rol was niet voor een allochtoon geschreven. De man heette Johan Friso, en aan de screentest voor deze rol deden acteurs van diverse kleuren mee. El-Hamus vond het wel logisch dat de naam van het personage werd veranderd. ‘Een keer een donkere man die Johan Friso heet, dat kan. Maar Pleidooi had 31 afleveringen, en dan verwacht je op een gegeven moment dat er wordt uitgelegd waarom deze man zo heet.’
Die genealogie van personages wordt ook door de casting-directors zwaar opgenomen. Harry Klooster: ‘Als ik een Turkse acteur wil nemen voor een willekeurige rol, moet ik weten wat de achtergrond van dat personage is. Is het een eenmalige rol van een bankbediende, dan kan het. Is het een jongen met een familierelatie in de serie, dan wordt het al moeilijker. Hoe zit het dan met de vader, wat is de verhaallijn van die jongen? Als er een moeder bij komt, dan moet er opeens een Turkse of Marokkaanse moeder worden gecast. Bij het begin van een verhaallijn moet daar al rekening mee worden gehouden, en gelukkig doen de schrijvers van soaps dat steeds meer.’
Sabrina van Halderen kan woest worden over de redeneringen die ze te horen krijgt als men haar afwijst. Alsof het zo moeilijk is om ergens gekleurde ouders vandaan te halen. Bovendien, dat is háár probleem toch niet? Van Halderen begrijpt niet waar televisiemakers zo moelijk over doen. Binnen een gezin kunnen toch verschillende kleuren voorkomen? ‘En als het niet kan, hoef je maar één keer het woord adoptie te laten vallen en je bent ervan af.’
Sabrina van Halderen is in Nederland geboren en opgegroeid. Afgezien van haar zachtbruine kleur en kroeshaar onderscheidde niets haar van de rest van haar klas op de toneelschool. Toch werd zij als enige niet voor screentests en audities gevraagd. Nu ze is afgestudeerd, doet ze veel in theater. Ze zit vast bij het RO-theater, waar ze momenteel in Koos Terpstra’s Coreolanus speelt. Net als Sabri Saad El-Hamus en John Serkei ervaart ze in het theater de vrijheid om alles te spelen. Om personages te spelen, in plaats van allochtone personages. Bij film en tv gaat het meestal om het laatste, en die rollen weigert Van Halderen pertinent. ‘Iedereen ziet toch dat ik een kleurtje heb? Dat maakt deel uit van wie ik ben, waarom moet het daar nog eens extra over gaan?’
Afgelopen jaar was ze op tv te zien in Dossier Deborah, een filmpje dat in samenwerking met het RO-theater was geproduceerd. Indrukwekkend speelde Van Halderen de hoofdrol: een moeder die haar kind had vermoord. Niet speciaal een Surinaamse vrouw, deel van een groepering. Een unieke vrouw, net zo uniek als Sabrina.
HANS KEMNA noemt het omgekeerde discriminatie als niemand de Turkse schoonmaker wil spelen die nou eenmaal op Schiphol het beeld bepaalt. Harry Klooster vindt het vooroordeelbevestigend als je een Turkse acteur neemt voor een vuilnisman. Sabri Saad El-Hamus heeft met het beroep geen enkele moeite. Wel met de gemiddelde omvang van zo'n rol. ‘Als die vuilnisman een hoofdpersonage is, ach, dan zou ik hem graag spelen. Maar het moet wel over hem gaan, over zijn geschiedenis.’ John Serkei is bereid om met zo'n clichérol aan de haal te gaan. ‘In Goede tijden, slechte tijden speel ik een tropendeskundige. Dat staat dan ook op de deur, “tropenexpert”, een soort Sjors & Sjimmie-titel. Even ergerde ik me aan het Afrikaanse shirt dat ik aan moest. Maar zet die man daar tussen die planten en dan is het weer zo opgeblazen dat het camp wordt.’
Net zo'n cliché als de Turkse vuilnisman is de criminele allochtoon. Ook dat is een bevestiging van een vooroordeel, vindt Harry Klooster: ‘Allochtonen casten voor criminelen, daar zijn we erg voorzichtig mee. Mensen kunnen dan denken: zie je wel, het zijn weer die Turken of die zwarten. Als je een groepje van vier jongens hebt, van die onruststokers, dan mag daar van mij best een Turkse of Marokkaanse acteur in zitten. Dan blijft het in balans.’ John Serkei ervaart die voorzichtigheid, die ‘politieke correctheid’ zoals hij het noemt, als beperkend. ‘Ik zit nu zes weken in Goede tijden, slechte tijden. Erg leuk. Alleen: je zou meer uit die figuur kunnen halen, hem gevaarlijker kunnen maken. Maar daar komt het niet van. Het is een brave meneer, met weinig scherpe kanten.’
Net als Sabri Saad El-Hamus voelt John Serkei een sterke behoefte om zijn eigen verhaal te vertellen. Het verhaal van een ander gezichtspunt dan het Hollandse. El-Hamus: ‘Als ik die neger in die kooi zie in Alex van Warmerdams Noorderlingen, dan keert mijn maag om. Het zegt wel iets over dat dorp en over Nederland, maar als een zwarte man of vrouw de film had gemaakt, zou die neger een monoloog hebben gekregen. Wij moeten praten. Het wordt hoog tijd.’
DE PERSONAGES die gekleurde acteurs mogen spelen op tv en in films mogen dan steeds respectabeler worden, het blijven kleine rolletjes. Daarom hebben El-Hamus en Serkei zelf het heft in handen genomen. El-Hamus heeft met zijn theaterpartner Terence Roe de hulp ingeroepen van een schrijver. De eerste aflevering van een comedyserie over een Egyptenaar en een Engelsman die op hun veertigste naar Nederland komen, ligt al bij de omroepen. John Serkei heeft een multicultureel casting-bureautje opgericht; hij werkt met jonge schrijvers aan een serie over Amsterdam, en met theatergroep Made in da Shade aan een comedyserie over vier jonge mensen die in Nederland overleven met een uitkering. Geen politieke correctheid, maar andere verhalen met een andere vitaliteit. De blik van immigranten, van mensen uit de tweede generatie. Wachten tot ze worden gecast in een rol die hun verhaal vertelt, dat doen Serkei en El-Hamus niet meer. Ze gaan hun verhaal zelf wel vertellen.