
Jacob van der Beugel is beeldhouwer, maar bovenal keramist. Hij houdt van zwaar werk. Hij heeft een fanatieke belangstelling voor materiaal, liefst zo weerbarstig mogelijk, en een tomeloze werklust. Hij maakte voor A Mutating Story in Scheveningen vier enorme panelen in beton, anderhalve ton elk, die alleen met extra zwaar materieel de zalen van Beelden aan Zee ingetakeld konden worden.
Van der Beugel (1978) is een kunstenaar met Nederlandse ouders die zijn hele leven al in het Verenigd Koninkrijk woont. Hij ging daar naar school, studeerde er aan de Universiteit van York en begon een carrière als keramist bij Edmund de Waal en de eminente pottenbakker Rupert Spira. In Nederland is Van der Beugels reputatie groeiende. Vorig jaar voltooide hij een enorm werk in Paleis Huis ten Bosch, deel van de omvangrijke restauratie vóór de koninklijke familie het weer betrok als woonhuis en werkpaleis. Twee van de uitgewoonde salons in het centrale gebouw werden daarbij met behoud van de historische betimmeringen compleet nieuw ingericht.
Van der Beugels werk was, voor zo’n zeventiende-eeuws complex, behoorlijk radicaal. Hij voorzag de wanden van De Groene Salon van 60.000 handgemaakte baksteentjes, in geleidelijk verschuivende natuurlijke kleuren, aangebracht in lange rijen. De kamer veranderde in een zonnige baksteengrot. Hij had hulp, maar de productie was toch nog zeer arbeidsintensief. Hij selecteerde zelf de verschillende soorten klei, vormde de steentjes zelf, bakte ze in eigen oven, en zette de wanden vervolgens zelf in elkaar, in ritmische sequenties die waren gebaseerd op segmentjes van het dna van de bewoners: de koning, de koningin en de kroonprinses. De Groene Salon was daarmee, net als de oude Chinese en de Witte salons in het paleis, een compleet kunstwerk, een overrompelend en onderdompelend geheel, maar tegelijkertijd was het een ‘gewoon’ paleisvertrek waar de koning zo af en toe werk verricht, met portretten van de heersende dynastie aan de muur. Het is een sensationeel werk. Om het te zien moet je echter op vriendschappelijke voet met de koninklijke familie staan, of worden beëdigd als minister.
De productie van A Mutating Story, nu in Scheveningen, was al even arbeidsintensief. Grote mallen werden gevuld met grind en kiezels en vooraf handgemaakte kleien bolletjes. Rechthoekige blokjes hout spaarden ruimte uit voor weer andere handgemaakte en apart gebakken blokjes met weer andere steentjes. Daaroverheen goot Van der Beugel beton, in zo’n dertig verschillende kleuren. Eenmaal gehard werden de panelen omgekeerd, de onderkant werd de voorkant, en die werd met diamantslijpmachines gepolijst zoals dat ook bij terrazzovloeren gebeurt, ook al monnikenwerk. Het resultaat lijkt het meest op de doorsnee van menselijk weefsel, zoals je dat onder de microscoop ziet, maar het heeft ook wel iets van een luchtfoto van een slagveld uit de Eerste Wereldoorlog. Kleurrijk, gepokt, gemazeld. Een duizelingwekkend en schier oneindig samenspel tussen kleine eenheden in honderden aardse kleuren.
Ik vroeg hem per Skype waarom iemand aan zo’n krankzinnig werk zou willen beginnen, en dan nog in beton ook. Van der Beugel: ‘Je weet van tevoren dat niemand beton leuk vindt. Het is een zeer, zeer belangrijk materiaal, maar het heeft vooral negatieve connotaties. Net als bij keramiek realiseer je je echter dat we er eigenlijk altijd en overal mee leven, zonder het werkelijk te begrijpen. Door dat polijsten laat je zien wat zich binnen het beton allemaal afspeelt. En dat is, misschien, een aardige metafoor voor onze omgang met ons lichaam.’

Het project kwam voort uit onderzoek naar bloedkanker in het Wellcome Sanger Institute, de vakgroep epidemiologie van de Universiteit van York en de vakgroep gezondheidschemie van de Universiteit van Cambridge. Van der Beugel paart zijn artistieke kwaliteiten namelijk aan aanzienlijke intellectuele capaciteiten, een combinatie die vaker wordt gezocht om de afstand tussen wetenschap en kunst te overbruggen, maar die lang niet altijd succesvol uitpakt. Het ontbreekt vaak aan wezenlijk begrip van het ene, om in het andere door te dringen.
Fundamenteel onderzoek naar een materiaal als beton is iets wat vaker voorkomt in designkringen. Van der Beugel: ‘In de designwereld moet men aan andere verlangens voldoen: er is behoefte aan het ontdekken van nieuwe materialen, die andere functionaliteit hebben, langer meekunnen, sustainable zijn. Wat mij interesseert, en wat ik belangrijk vind, is niet wat dat materiaal mij vervolgens zegt wat er mee gemaakt moet worden. Wat mij drijft is zowel de fysieke als de cerebrale kwaliteit ervan.’
Alle kunstenaars die zich met wetenschap bezighouden krijgen de vraag hoe die twee zich tot elkaar verhouden, en hoe het een het andere bepaalt. Ook Van der Beugel. ‘In York deed ik onderzoek naar de epidemiologie van bloedkanker, en daar kreeg ik het idee om beton en roest te gebruiken als een manier om een bepaald aspect van kanker te beschrijven. Beton kan immers ook “kanker” krijgen, de wapening kan gaan roesten, en het beton wordt van binnenuit aangetast. Dat is dus geen wetenschappelijk concept, het is niet een manier om de wetenschap “zichtbaar” te maken. Het is het één noch het ander. Ik doe veel research, ik heb veel residencies gedaan, en in mijn hersens destilleer ik dat allemaal om de kwesties die ik interessant vind aan te kunnen pakken, maar het is nadrukkelijk niet het verwoorden of verbeelden van wetenschap. Het heeft zeker illustratieve aspecten, en het visuele aspect, die associaties met foto’s van weefsel of petrischaaltjes, is logisch, maar ik hoop dat de interactieve kwaliteit van het werk samen met de schoonheid ervan je naar binnen trekt. Het geeft geen antwoorden, maar het stelt je hopelijk in staat om je op andere manieren in dat veld te bewegen.’
A Mutating Story toont een biologisch landschap van menselijke cellen in hun vermogen te veranderen, te leven, te sterven, zich te verdedigen tegen aanvallen. Elke handgemaakte cel binnen het enorme veld is veranderlijk en ook het beton zelf is niet dood: het leeft. Van der Beugel: ‘Het is zelfgenezend beton, dat ik met Henk Jonkers van TU Delft heb gemaakt. Dat is buitengewoon fascinerend: er bestaan bacteriën die in beton leven en calcium afscheiden, waardoor ze barstjes en beschadigingen kunnen herstellen. Dat geeft, hoop ik, een extra laag aan de pure materiële fysieke aanwezigheid van het werk. Het paneel kan zichzelf repareren. Misschien doet zich in de toekomst wel een mutatie voor, waardoor er een “chronische” conditie van verandering ontstaat. Het is beton, dus, maar het is ook onze biologische toekomst, het zichtbare, fysieke proces van menselijke degeneratie, reparatie, mutatie, voortbestaan.’
Van der Beugel was behalve bij Edmund de Waal ook in de leer bij Rupert Spira. Keramiek is daar veel meer dan pottenbakken alleen. Van der Beugel: ‘Er bestaat een Britse praktijk in keramiek die – geloof het of niet – zeer traditioneel is, vergelijkbaar met de Japanse. Bij Spira maakte ik soms dertig, veertig potten, en dan pikte hij er eentje uit, en zei dan: “Hm. Maak er nog maar veertig.” In die traditie zijn potten functioneel, en de vorm volgt de functie, maar in het werk moet tot uitdrukking komen dat het met de hand gemaakt is. Je herkent de maker aan zijn merk. In alles wat handgemaakt is komt een mate van menselijkheid door, een soort zachtheid. De Waal bracht de producten – de potten, borden, serviezen – vervolgens naar een heel ander niveau, verder dan de individuele pot, naar installaties en naar architectuur. Daar begon voor mij het kunstenaarschap.’
De Waal schreef een boek – De Witte Weg – over kaolin, de klei waaruit porselein gebakken wordt. Hij reisde de wereld over naar alle plekken waar die klei gevonden wordt, haalde alle alchemistische literatuur boven water, voelde de klei met zijn vingertoppen, en proefde het op zijn lippen. Het vervaardigen van porselein was, volgens De Waal, ‘een manier om steeds opnieuw te beginnen, je weg te zoeken, zowel een route als een omweg voor je Zelf.’ Het eindproduct beschrijft hij in mystieke termen als ‘de pure manifestatie van wit’. Wie de imposante platen van Van der Beugel ziet staan, beton in de betonnen zalen van Beelden aan Zee, zal misschien niet direct aan zo’n zen-boeddhistische attitude denken, maar in Van der Beugels praktijk speelt die in alle praktische, arbeidsintensieve en technische aspecten een rol.
‘Ik vind het niet per se belangrijk dat ik het werk allemaal zelf doe, maar er zit wel belang in het feit dát er een heleboel fysieke inspanning in dat werk is gaan zitten. Voor mij is dit iets wat alleen maar met de hand gemaakt kan worden en dus is het ook een soort mantra, een reflectie op het idee dat niets, helemaal niets hetzelfde kan zijn als het handgemaakt is. Al deze kleine blokjes, die in het grotere geheel zijn opgenomen, zijn allemaal handgemaakt en apart gebakken en apart gepolijst, en op wat zich vervolgens openbaart heb je zeker enige invloed gehad – maar niet volledig. Ik denk dat het fiftyfifty is. Dat brengt een gevoel van verwondering met zich mee, een aura van verbazing die je aantrekt, die je binnenvoert in het onderwerp en de ideeën die daarachter liggen: een idee over het proces van menselijke degeneratie, het afsterven van cellen, én een toekomst met versterkte menselijke vermogens, in een lichaam dat zich kan aanpassen en zichzelf kan genezen.’
Jacob van der Beugel, A Mutating Story, Museum Beelden aan Zee, Scheveningen, tot februari 2021