‘Build a better mousetrap, and the world will beat a path to your door’, zou Ralph Waldo Emerson ooit hebben gezegd. Zoals wel vaker klopt er niets van. Emerson heeft zich nooit uitgelaten over de muizenval. Misschien omdat hij wist dat de beste muizenval geen muizenval is.
De eerste muis die mijn dochter (zes of zeven was ze) ooit zag, heette Nathan. Hij had waarschijnlijk gesnoept van de korrels die een bestrijder bij de buren had geplaatst en waggelde als een beschonken bejaarde richting balkondeuren. ‘Een muis’, riep mijn vrouw. ‘Dat lijkt mijn oudoom Nathan wel’, zei ik en ik liet het beestje zijn gang gaan. Het mag waar zijn wat Philip Larkin schreef, They fuck you up, your mom and dad, maar dat betekent niet dat je de kinderen getuige laat zijn van moord.
Nathan bleek taaier dan verwacht. In de week die volgde werden we hem af en toe gewaar als hij zich met verwijtende blik van brandschone keuken naar balkon begaf, waar ook niets viel te halen. Op de een of andere manier deed hij mij denken aan de jodenvogel uit het verhaal van Malamud, een manisch-depressieve kraai die binnendringt bij een gezin en steeds, op de vraag wat hem mankeert, zegt: ‘Anti-semiets…’
De brandschone keuken was mijn boeddhistische oplossing voor de muizenkwestie. Ja, er zijn vallen en er is natuurlijk gif, maar als het gaat om de bestrijding van mens en dier neemt techniek snel de vorm aan van massamoord. Zelfs de bestrijder, die ook bij ons ‘doosjes’, zoals hij ze eufemistisch noemde, wilde plaatsen, zag meer in andere methodes: ‘De muis streeft naar gemak, mijnheer. Als er niks voorhanden is, gaat hij ergens anders heen.’ Dus stopten wij alles in blikken en smeerde ik elke kier dicht waar je een balpen in kon steken. ‘Want ze kennen dus door zo’n klein gaatje.’ Een paar dagen later had ook Nathan het opgegeven en verklaarden we ons huis tot knaagdiervrije zone. ‘Waar is-ie heen?’ vroeg mijn dochter, en ik antwoordde naar waarheid: ‘Verhuisd.’ Dat is per slot van rekening een weids begrip.
Het is meer dan tien jaar geleden en ik zou het zijn vergeten als deze week niet weer het m-woord klonk. En verdomd, in de keukenla waar zich pasta, instant-soep, havermout en ander koolhydraatrijk voedsel ophoudt, waren muizen geweest. Mijn dochter kwam erbij staan en zei met iets van ontzag en nostalgie in haar stem: ‘Nathan…’ Ik moet bekennen dat dat ook mijn eerste gedachte was. Misschien wordt het tijd dat ik een kinderboek schrijf. Nathan, de huismuis; een boek over een tobberig knaagdier dat Schopenhauer leest. In plaats daarvan haalde ik opbergboxen en wat dies meer zij en een paar dagen later waren we weer muisvrij.
Wij wel, maar in wijken met honderd jaar oude panden zullen altijd muizen zijn. Al was het maar omdat die panden graag worden bewoond door lieve stadsmensen die vertederd kijken naar wat groeit en bloeit en altijd weer boeit. Mijn linkerbuurman, bijvoorbeeld, bekende dat hij ‘zijn muis’ af en toe een versnapering voorzette. Ja, het was niet verstandig, maar hij kon het niet over zijn hart verkrijgen om zo’n beestje… Daar stokten zijn woorden en begonnen zijn ogen te glanzen. Als ik zoiets hoor krijg ik weer vertrouwen in de mensheid.
Dat vertrouwen was snel verdwenen toen ik een dag later, na een treinreis, mijn telefoon miste. De telefoon was twee maanden oud. Omdat het goedkoper was om hem te kopen dan af te betalen via een abonnement had ik 650 euro neergelegd en nu was die telefoon door een handige jongen uit mijn broekzak gegoocheld. Ik had die jongen bij het verlaten van de trein nog vriendelijk toegeknikt ook.
Er volgden dagen waarin ik ten prooi was aan merkwaardige, zinloze bewegingen. Hand in de lege broekzak (hoe laat is het), naar een lege plek op de werktafel (dochter een berichtje sturen), jaszak bekloppen (heb ik hem wel bij me). ‘Dat ding is een onderdeel van mijn lichaam geworden!’ zei ik tegen mijn vriend Harry.
Een paar dagen later kocht ik een nieuwe. Aan de jonge vrouw die mij hielp vroeg ik wat een dief in godsnaam kon met een gestolen, van onder tot boven beveiligde iPhone. ‘Het zijn specialisten’, zei ze. ‘Ze gooien de simkaart eruit, vegen hem leeg en dan gaat-ie in de verkoop.’ Ik herinnerde me dat die aardige jongen in de trein bij het binnenrijden van Rotterdam Centraal in het toilet was verdwenen en dat ik dacht: vreemd. Nu snapte ik dat hij de simkaart toen had doorgespoeld, zodat ik hem niet kon volgen.
Een betere muizenval mag dan geen val zijn, maar wat is een telefoon die niet gestolen kan worden? Misschien een die zich bewust is van zijn eigenaar. Er zijn kofferlabels en sleutelhangers die contact onderhouden met de baas. Waarom zou je niet iets aan je sleutelbos kunnen hebben dat gaat piepen als de telefoon zich meer dan een paar meter van je verwijdert? Het kan aan mij liggen, maar ik denk dat het een gat in de markt is. Ik moet maar eens gaan praten met een fabrikant. Misschien kunnen we een ding aan de sleutelbos in de vorm van een muisje maken. Nathan, de telefoonmuis. Als iemand ’m gaat produceren, schrijf ik er een verhaaltje bij.