Het was een memorabel optreden vorige maand. De Zuid-Afrikaanse economisch antropoloog Jason Hickel maakte voor de Kamercommissie Economische Zaken en Klimaat gehakt van het Nederlandse klimaatbeleid. Die ochtend had de vvd-woordvoerder klimaat nog een tweet de wereld ingestuurd met een screenshot van de Financial Times die in grafiekvorm aantoonde dat een stijgend bruto binnenlands product (bbp) wel degelijk kon samengaan met dalende emissies. Van Australië tot de Verenigde Staten had de blauwe oplopende lijn van economische groei zich steeds verder verwijderd van de rode neergaande lijn van uitstoot. Met Finland, Zweden en Nederland als meest extreme gevallen.
Erboven had de woordvoerder, verwijzend naar Hickels optreden later die dag, triomfantelijk geschreven: ‘Deze radicale agenda van economische krimp heeft niks met verduurzaming te maken. De feiten tonen aan dat economische groei en verduurzaming hand-in-hand kunnen gaan.’ Daarmee suggererend dat Jason Hickel een radicaal was die zich niet echt bekommerde om duurzaamheid, maar het klimaat slechts als stok gebruikte om het kapitalisme mee te slaan.
Een paar uur later was van dit comfortabele feitencomplex geen spaan meer heel. ‘Om zich te houden aan de afspraken van Parijs moeten staten hun emissies snel verminderen’, zei Hickel tegen de Kamercommissie. ‘Voor rijke landen is dat extreem lastig, juist omdat ze zoveel fossiele brandstof verbruiken en zo’n enorme materiële voetafdruk hebben. Niet één rijk land is momenteel op weg om de doelen van Parijs te halen. Niet eens bij benadering. Met de huidige snelheid van emissiereducties doet Nederland er tweehonderd jaar over om netto op nul uit te komen en het zal dan zijn ecologische budget maar liefst zevenmaal hebben opgesoupeerd. Als alle landen de Nederlandse klimaatinspanning zouden volgen, zijn we als mensheid op weg naar een planeet die vier graden warmer is dan vandaag de dag. Daar is niets groens aan. Het is een recept voor rampspoed.’
In minder dan een halve minuut had Hickel het zelfgenoegzame beeld van Nederland als paradijs van groene groei, dat de regeringspartijen bij monde van Mark Rutte en Rob Jetten breed uitventen, verpulverd. Veel meer is nodig om Nederland op een duurzaam pad te krijgen, en, zo liet Hickel in de rest van zijn bijdrage niet na te beklemtonen, daarvoor is het uitrollen van groene technieken als zonnepanelen, windmolens, warmtepompen, isolatie, elektrische auto’s en controversiële technieken als atoomcentrales en koolstof afvangen ten enenmale ontoereikend. De boodschap? We moeten niet alleen kwalitatief veranderen – beter, doelmatiger, minder verspillend omgaan met schaarse grondstoffen – maar ook kwantitatief verminderen: minder beslag leggen op grond en grondstoffen, ons stomweg minder vaak en minder ver mechanisch verplaatsen, en, vooral, collectief veel minder produceren en consumeren.
Vroedkundigen van het nieuwe
Nu de crises over elkaar heen buitelen, hangt verandering in de lucht. Inspiratie puttend uit het bekende citaat van de Italiaanse verzetsheld Antonio Gramsci – dat de overgangsperiode tussen twee tijdperken gekenmerkt wordt door morbide symptomen die het resultaat zijn van het oude dat is gestorven en het nieuwe dat nog niet geboren kan worden – spreekt Ewald Engelen met denkers die licht kunnen werpen op hoe dat nieuwe kan ontstaan.
Het is terecht dat het Commons Network, een ngo die zich inzet voor een andere economie en die Jason Hickel naar Nederland had gehaald, op zijn website Hickels optreden voor het Nederlandse parlement historisch noemt. Het was inderdaad voor het eerst dat in de Kamer een wetenschapper sprak die radicaal wil breken met de fetisj van economische groei die bij het merendeel van de partijen, politici, journalisten en ook burgers tussen de oren zit. Het cliché dat groen (en sociaal) een kostenpost is, die je als land alleen kunt betalen als je het geld eerst hebt verdiend met de verkoop aan het buitenland van goederen en diensten en dat meer economische groei dus nodig is om te verduurzamen, is hardnekkig en wijdverbreid.
Volgens Hickel is dit niet alleen ecologisch ontoereikend, het is ook gebaseerd op een verkeerd beeld van hoe het kapitalisme functioneert. Eventuele besparingen door technologische innovaties die zorgen voor minder energieverbruik of ander materiaalgebruik komen in kapitalistische economieën namelijk niet beschikbaar als spaargeld dat kan worden gebruikt voor verdere verduurzaming. Integendeel, die worden ogenblikkelijk als dividend of via de terugkoop van eigen aandelen uitgekeerd aan de kapitaaleigenaren, in het neoliberale jargon ‘aandeelhouders’ geheten. Op hun beurt zetten die het vervolgens om in ecologisch verwoestende luxe-consumptie. Dat is de harde kapitalistische waarheid die volgens Hickel achter de groeifetisj schuilgaat en die met het cliché dat het geld eerst moeten worden verdiend voordat het aan vergroening kan worden uitgegeven aan het zicht wordt onttrokken.
Toch is de stelling dat groei het probleem is en niet de oplossing niet nieuw. Al in 1973 verscheen het boek Small is Beautiful van de Duitse econoom Ernst Friedrich Schumacher, waarin hij pleitte voor een economische orde die ten dienste staat van burgers in plaats van een orde waarin burgers slechts een productiefactor zijn in een mondiale economische machine. Hoewel het boek resoneerde met de eerste golf van ecologische bezorgdheid van destijds – een jaar eerder was Grenzen aan de groei van de Club van Rome verschenen – deden de serieuze mensen het gekscherend af als hippiepraat.
Vier jaar later was er het boek Steady-State Economics van de Amerikaanse econoom Herman Daly. En ook al kon Daly meeliften op dezelfde golf van ecologische bezorgdheid als Schumacher en had hij het voordeel dat het idee van een stationaire economie beroemde voorvaderen had als Adam Smith, David Ricardo, John Stuart Mill, Karl Marx en John Maynard Keynes, ook de invloed van dit boek reikte niet verder dan het vakgebied van de ecologische economie, waar Daly de grondlegger van werd.
En na 2008, toen de bankencrisis indringend duidelijk had gemaakt wat een fata morgana de schuldgedreven groei van de jaren ervoor was geweest, was er plotseling politieke aandacht voor de beperkingen van het cijfer van het bruto binnenlands product. Er begon internationaal een zoektocht naar wetenschappers die meeteenheden hadden ontwikkeld die beter recht zouden doen aan menselijke voorkeuren en verlangens – schone lucht, sociale samenhang, vrije tijd, geluk – die niet in geld konden worden uitgedrukt en dus niet werden meegenomen in de vaststelling van de omvang en groei van het bbp.
De voormalige Franse president Nicolas Sarkozy bracht als een van de eersten het wetenschappelijke werk naar alternatieve meeteenheden de politiek binnen. Dat gebeurde in de herfst van 2008, vlak na het ontbranden van de Grote Financiële Crisis, met de instelling van de Stiglitz, Sen, Fitoussi-commissie, vernoemd naar deze drie economen. Een jaar later bevalen zij aan om toe te werken naar een zogeheten dashboard van maatstaven, als erkenning van het feit dat groei van de geldwaarde van alle markttransacties – de kern van het bbp-systeem – een zeer onvolkomen manier is om economische gezondheid te meten. Laat staan om iets uit te drukken over de sociale en ecologische gezondheid van een samenleving.
Het was de voornaamste inspiratiebron voor de commissie die de Tweede Kamer in 2015 instelde om te adviseren hoe zij in haar controlerende werk een zogenaamd ‘breed welvaartsbegrip’ kon gebruiken om de prestaties van de regering te beoordelen. De Kamercommissie wilde geen afstand nemen van het bbp-systeem, stelde voor om aansluiting te zoeken bij de internationale initiatieven op dit gebied, en beval aan het cbs opdracht te geven jaarlijks een Monitor Brede Welvaart te publiceren en die in de Kamer met de regering te bespreken tijdens de jaarlijkse Verantwoordingsdag.

De Zuid-Afrikaan Jason Hickel is uitgegroeid tot hét gezicht van de degrowth-beweging, een bonte verzameling van academici, intellectuelen en activisten die zich afzetten tegen het techno-optimisme van de eco-modernisten en menen dat een andere economische orde nodig is om ervoor te zorgen dat de mensheid binnen de bandbreedte blijft van wat ecologisch verantwoord is. De algemeen geaccepteerde definitie van degrowth luidt: de democratisch besloten reductie van productie en consumptie als oplossing voor bestaande sociale en ecologische crises. Daar houdt de overeenstemming vervolgens ook wel zo ongeveer op.
In een recent overzichtspaper hebben de ecologen Nick Fitzpatrick, Timothée Parrique en Inès Cosme uit 1166 publicaties maar liefst 530 voorstellen afgeleid die betrekking hebben op dertien beleidsterreinen. Hoewel de eerste publicatie over degrowth al uit 2005 stamt, dateert meer dan de helft van alle publicaties van de laatste twee, drie jaar. Terugkerende namen daarin zijn de Spanjaard Giorgos Kallis, Fransman Serge Latouche, Australische Anitra Nelson, de Brit Tim Jackson, Duitser Matthias Schmelzer, Japanner Kohei Saito – en uiteraard Hickel.
Voortbouwend op degelijk academisch onderzoek op het grensvlak van politieke en (kritische) ecologische economie hebben zij zich het laatste decennium tot een breder publiek gericht met boektitels als The Future is Degrowth (Schmelzer), Exploring Degrowth (Nelson & Liegey), Farewell to Growth (Latouche), Prosperity without Growth (Jackson), The Case for Degrowth (Kallis et al.), Marx and the Anthropocene: Towards the Idea of Degrowth Communism (Saito) en Less is More: How Degrowth will Save the World van Jason Hickel, in 2021 onder de titel Minder is meer uitgegeven door de Vlaamse uitgever epo.
Is degrowth mainstream aan het worden? vraag ik Hickel een dag na zijn optreden in de Tweede Kamer, op de bovenste verdieping van het Volkshotel aan de Amsterdamse Wibautstraat.
‘Mainstream zou ik het niet willen noemen’, antwoordt hij. ‘Maar het is duidelijk dat de politieke elite opener staat voor afwijkende geluiden. Dat heeft alles te maken met de moeilijkheden die zij ontmoeten bij het verwezenlijken van hun vergroeningsambities. De transitiepaden die zijn vastgelegd in het Verdrag van Parijs blijken lastig uitvoerbaar te zijn als je tegelijk blijft vasthouden aan de aloude groei-obsessie. In mei is er zelfs een driedaagse conferentie gewijd aan degrowth, georganiseerd door het Europees Parlement. Dat zou pakweg drie jaar geleden ondenkbaar zijn geweest.’
Hij vervolgt: ‘Wie de doelstellingen van Parijs serieus neemt, ontkomt er niet aan te beseffen dat ze onmogelijk zullen zijn in een kapitalistisch systeem waarin alles draait om kapitaalaccumulatie. En uiteraard zal de politieke elite niet uit eigen vrije wil met de eigenaren van onze productiemiddelen het gevecht om de toekomst aangaan. Toch is de degrowth-beweging er op de een of andere manier in geslaagd om steeds meer politici mee te nemen op haar reis langs de ziekteverschijnselen van het reëel bestaande kapitalisme. Iets waar oudere kapitalismekritieken sinds Fukuyama’s einde van de geschiedenis steeds minder in slaagden. En dus zie je dat de beweging serieuzer wordt genomen, ook door de politieke elite, ook door de vakbeweging, en zie je vooral veel jongeren zich expliciet bekennen tot het eco-socialisme.’
Een veel gehoorde kritiek, leg ik hem voor, is dat degrowth neerkomt op krimp en dat de voorstanders ervan de economie dus eigenlijk in een permanente staat van recessie of depressie willen brengen, wat niemand als een aantrekkelijk doel ziet. Nog afgezien van wat dat betekent voor de levensverwachtingen van burgers.
‘Dat is een misvatting’, stelt Hickel nadrukkelijk, ‘en kan ogenblikkelijk worden weerlegd door ook maar één zin te lezen in welke willekeurige degrowth-publicatie dan ook. Degrowth betekent niet economische krimp op het geaggregeerde niveau van het bbp. Voor de degrowth-beweging is klasse namelijk een cruciaal begrip. Het eerste wat moet gebeuren is een plafond instellen op de consumptie van de rijken. Miljonairs souperen jaarlijks maar liefst zeventig procent van het mondiaal beschikbare emissiebudget op. Ook dit is klassenstrijd, gevoerd door de tegenstander welteverstaan. En een frontale aanslag op de mensheid. Het moet dus worden gestopt: via vermogensbelasting en beperkingen op de maximaal toegestane inkomensverhoudingen. Midden jaren tachtig verdiende de gemiddelde ceo vijftig keer zoveel als de gemiddelde werknemer; anno 2023 is dat opgelopen tot 144 keer. Met de bijbehorende uitstoot van luxe consumptie. Daar zijn krimp, beperking, reductie en ontgroeien echt meer dan noodzakelijk: recessie voor de rijken, zeg maar.
Wat niet wil zeggen dat ik het konijnenhol in wil van individuele klimaatschaamte, zoals op dit moment gemeengoed lijkt te worden. Het grote energie- en materiaalgebruik van de middenklasse in het mondiale Noorden kan hun niet moreel worden verweten. Het is geen uitkomst van individuele beslissingen, maar komt door de provisiesystemen waarop zij zijn aangewezen. Bij gebrek aan betaalbaar en fijnmazig openbaar vervoer kun je het burgers niet kwalijk nemen dat zij de auto of het vliegtuig pakken. De immense ecologische voetafdruk van het gemiddelde huishouden in het mondiale Noorden is niet een individueel probleem maar een systemisch probleem. En dat los je niet op door te preken en mensen een geweten te schoppen. Dat vereist collectieve mobilisatie rond een programma dat de machtsmiddelen van de staat gebruikt om onze provisiesystemen socialer en groener te maken.’
Voor de armen geldt volgens Hickel het tegenovergestelde. ‘Het mondiale kapitalisme voorziet niet alleen miljarden mensen in het mondiale Zuiden niet van de goederen en diensten die zij nodig hebben om een goed leven te leiden’, zegt hij, ‘ook in de rijke landen in het mondiale Noorden slaagt het kapitalisme er niet in om iedereen te voorzien van de noodzakelijke goederen en diensten. In de Verenigde Staten, het rijkste land ter wereld, heeft de helft van de bevolking geen toegang tot gezondheidszorg, woont een kwart in slecht geïsoleerde woningen en woont een groeiende groep burgers in zogenaamde “voedselwoestijnen” en heeft dus geen toegang tot gezond voedsel.’
Dat komt, zegt Hickel, doordat het kapitalisme niet is georganiseerd rond menselijke behoeftes maar rond kapitaalaccumulatie. Hij somt op: ‘Kapitaaleigenaren bepalen wat er wordt geproduceerd, van welke kwaliteit, in welke hoeveelheden, waar, onder welke omstandigheden en hoe de opbrengsten worden verdeeld. Dát is het doel dat productie dient: zo hoog mogelijke rendementen per aandeel. De rest – stijgende lonen, werkgelegenheid, economische groei, vergroening – is secundair, bijvangst. Het verklaart de perverse vormen van productie van dit moment: suv’s in plaats van openbaar vervoer; wegwerpkleding in plaats van gezond voedsel; fossiele brandstoffen in plaats van duurzame energie; privé-vliegtuigen in plaats van zonnepanelen voor iedereen. Daar valt namelijk meer mee te verdienen, ook al zijn groene alternatieven vaak goedkoper. Als mensheid kunnen we niet langer tolereren dat ons productiesysteem tegen onze wil in is gegijzeld door eigenaren die ons gevangen houden in een nachtmerrie die zij hebben gemaakt en die hun belangen dient.
Voor de afgehaakten in pakweg Delfzijl, Hamlet Town, Londen, of Flint, Michigan, betekent degrowth om te beginnen het wegnemen van de economische onzekerheid die nu hun levens kenmerkt. Vergroening en emancipatie gaan hier samen. Het begint met de organisatie van goede publieke voorzieningen op lokaal niveau: onderwijs, openbaar vervoer, gezondheidszorg, volkshuisvesting, goed en gezond voedsel, internet, groene baangaranties, kortere werkweken, een behoorlijk loon. Het doel is om de kunstmatige schaarste die het kapitalisme voor zijn eigen winstgevendheid nodig heeft, op te heffen en te vervangen door een regime dat ten dienste staat van de productie van sociaal nuttige en ecologisch duurzame gebruikswaarden in plaats van marktwaarde. Oftewel, goederen en diensten die nuttig zijn voor de afgehaakten in plaats van winstgevend voor de aandeelhouders. En dat is groei, groene, sociale groei, geen recessie.’
Voorlopig gaat de degrowth-literatuur vooral over de rijke landen in het mondiale Noorden. Terecht, vindt Hickel, want daar is de materiaalintensiteit van productie en consumptie veruit het grootst. ‘Maar vergroening betekent ook dat we onze relatie met het mondiale Zuiden moeten herzien’, zegt hij. ‘Op dit moment is het één groot wingewest voor aandeelhouders: te goedkope arbeid, te goedkope grondstoffen, en, in toenemende mate, een gratis opvangbekken voor emissies, afval en deposities. Via de band van schulden en de structurele hervormingsprogramma’s van het imf is de productie in het mondiale Zuiden geplooid rond onze kapitalistische behoeftes, in plaats van rond de behoeftes van de eigen bevolking.
Lokale, kleinschalige landbouw is vervangen door grootschalige, industriële monocultuur ten dienste van multinationals als Unilever en Nestlé, om zo de buitenlandse valuta te genereren die nodig zijn om de rente en aflossingen op buitenlandse leningen te kunnen betalen. Vijftig miljard dollar dit jaar alleen al, een bedrag dat niet gespendeerd kan worden aan gezondheidszorg, onderwijs, infrastructuur. En dat ieder jaar opnieuw. Schuldkwijtschelding is om die reden een vaak geuite wens van landen in het mondiale Zuiden. Niet alleen is schuld een belangrijk kanaal van neokoloniale uitbuiting. Ook gaat ze gepaard met grote politieke macht. Wie schulden heeft, verliest zijn democratische zeggenschap en legt zijn lot in handen van bankiers en technocraten. Dus voor de tegen hun wil aangehaakten bij het neokoloniale kapitalisme in bijvoorbeeld Monrovia, Liberia, impliceert degrowth eerst en vooral schuldkwijtschelding en herstel van economische soevereiniteit.’
Als het om verduurzaming gaat, lijkt de politiek steevast de voorkeur te geven aan marktinstrumenten om burgers en bedrijven de juiste kant op te duwen: een gevolg van de buitenproportioneel grote invloed die economisch denken op beleidsmakers heeft. De constructie van emissiemarkten is er een uitmuntend voorbeeld van. Maar ook het opzetten van markten voor koolstofkredieten die bedrijven kunnen kopen om hun emissies mee te compenseren. Weinig aandacht is er daarentegen voor het veranderen van het dna van het kapitalisme, zoals je juridische eigendomsrechten zou kunnen noemen. Terwijl daar cruciale vragen worden beantwoord als: wie bepaalt wat er wordt geproduceerd, hoe het wordt geproduceerd, waar, tegen welke kosten, van welke kwaliteit en in welke hoeveelheden, en wie bepaalt vervolgens hoe de revenuen worden verdeeld?
Alleen in het werk van eco-marxisten als Andreas Malm (‘Vroedkundigen van het nieuwe’ aflevering 3) en Matthias Huber (aflevering 4) is er aandacht voor wat de laatste de verborgen plekken van productie heeft genoemd. En aangezien Jason Hickel zich expliciet eco-socialist noemt, zou je in Less is More uitvoerige aandacht voor het eigenaarschap van de productiemiddelen verwachten. Toch komt het woord ‘aandeelhouder’ maar drie keer voor. En dus blijft de zin dat wij ‘de gevangenen zijn van een nachtmerrie die zij hebben gemaakt’ hangen. Wie zijn de ‘zij’ in die zin, op wie doelt hij? vraag ik hem.
‘Ik doel daarmee op de eigenaren van de productiemiddelen, de aandeelhouders van de grote ondernemingen, en uiteindelijk op de megabanken en vermogensbeheerders die namens hen die eigendomstitels beheren, de Vanguards en BlackRocks van deze wereld. Zij controleren onze economieën. Die macht, die zeggenschap, is wat we moeten breken, willen we een andere, socialere en groenere economische orde vestigen. En er is niets natuurlijks, vanzelfsprekends aan die macht. Helaas lijken veel politici dat wel te denken. Ook gisteren weer, in de Tweede Kamer. Het heeft iets verbijsterends dat mensen die aan de knoppen van de staat draaien geen idee hebben van de machtsmiddelen van diezelfde staat. Ze wanen zichzelf de slaaf van de multinational, al was het maar om heel basale staatsfuncties te kunnen uitvoeren. Vanwaar toch dat gebrek aan verbeelding en ambitie? Volgens mij komt het door de hegemonie van zeer conventionele ideeën over de aard van geld, eigendom en belastingen.’
Wat is de financiële sector? werpt Hickel op. ‘Zomaar een sector, net als de automobielsector of de voedselsector of de energiesector? Nee, het is dé sector. Het is hét commandocentrum van waaruit ons hele productieapparaat wordt aangestuurd. Geld en kapitaal zijn abstracte representaties van productiemacht. De bezitters ervan bepalen collectief hoe het arbeidsleger wordt ingezet, waar onze brandstoffen voor worden gebruikt, wat voor producten er worden gemaakt, onder welke voorwaarden, hoeveel, van welke kwaliteit en hoe vervolgens de winsten worden verdeeld. Kapitaal neemt deze besluiten. Wie het kapitaal bezit, controleert het kapitalisme.
Een onvoorstelbaar klein aantal mannen, de managers van BlackRock, Vanguard, State Street, beslist over waar het kapitaal in wordt gestoken en buigt daarmee ons collectieve productiesysteem in de richting van goederen en diensten die zij van belang achten. En dat zijn, het zal niet verbazen, uitsluitend zaken die winstgevend zijn, niet zaken die nuttig of goed zijn. Wij burgers hebben geen enkele zeggenschap over hoe ons productieapparaat wordt gebruikt. Een van de eerste opdrachten is daarom: democratiseer het kapitaal!’
Hoe? vraag ik.
‘Ten eerste door een grotere rol te geven aan publiek geld’, zegt Hickel, ‘dat alleen doordat het publiek is al meer onderworpen is aan democratisch vastgestelde sociale doelen. Links is vergeten dat staten in principe monetair soeverein zijn en de geldkraan van de centrale bank kunnen gebruiken om het productieapparaat een andere kant op te dirigeren. Het idee dat je geld eerst moet verdienen voor je het kunt uitgeven is nonsens, zoals de steunmaatregelen tijdens de lockdowns hebben laten zien. In de eurozone is dat uiteraard lastiger, want daar hebben de lidstaten hun monetaire soevereiniteit afgegeven aan de ongekozen technocraten van de Europese Centrale Bank. En daar komen dan nog eens begrotingsregels bovenop die het voor lidstaten nog moeilijker maken om sociaal wenselijke, groene doelen na te streven. Het doel van de euro is om het vermogen van de staat om productiemiddelen te mobiliseren te beperken; we moeten juist het omgekeerde doen.
Met één kanttekening: er is grote behoefte aan een volgende democratiseringsgolf om de controle over het staatsapparaat daadwerkelijk in handen van burgers te leggen. Onze representatieve democratieën stellen weinig voor in termen van zeggenschap. Waar de media gecommercialiseerd zijn, deelname aan het politieke spel uitsluitend een zaak is geworden van academisch geschoolden, en waar lobbyisten van multinationals de deur platlopen, kun je niet spreken van democratie. Hoe eerder we dat beseffen, hoe beter. Want dan kunnen we vechten voor meer democratische zeggenschap. Onderzoek leert dat als burgers meer zeggenschap hebben over productiemiddelen de productie andere doelen gaat dienen dan het vergroten van aandeelhouderswaarde. Zeggenschap is hét middel tegen een sociaal en ecologisch destructieve economie.’
En economisch burgerschap, of economische democratie: hoe past dat in het degrowth-programma? vraag ik.
‘Dat is nog wel de grootste gotspe’, barst Hickel los, ‘en ik zeg dat als iemand die al sinds zijn zestiende lid is van een vakbond. Mijn teleurstelling in de vakbeweging komt dus van binnenuit, maar het moet worden gezegd: hoe heeft het kunnen gebeuren dat vakbonden zijn gaan denken dat particulier eigenaarschap van de productiemiddelen en ongebreidelde omzet- en winstgroei de beste manieren zijn om kwesties rond baanzekerheid, een behoorlijk loon en levensonderhoud op te lossen? Het is volstrekt ongerijmd. Het is alsof de vakbonden de neoliberale ideologie met huid en haar hebben ingeslikt en werkelijk zijn gaan geloven dat wat het beste is voor aandeelhouders ook het beste is voor werknemers. Wat is er in hemelsnaam met de strijd om baangaranties, universele publieke diensten, behoorlijke lonen, en, vooral, strategische zeggenschap over het bedrijf – toch echt al sinds eind negentiende eeuw strijdpunten van de vakbeweging – gebeurd? Tegen de achtergrond van de nakende ecologische catastrofe zijn dat waarden die we moeten herontdekken, en snel een beetje.’
Extinction Rebellion en de rest van de klimaatbeweging zijn volgens Jason Hickel niet bij machte om de systeemverandering aan te zwengelen die nodig is. Ze kunnen de politieke conversatie veranderen en daarin zijn ze geslaagd. ‘Maar voor systeemverandering’, zegt hij, ‘zijn allianties met de vakbond nodig, die wel de werkende klasse kan verenigen achter een programma van groene en sociale verandering. Dat ben ik met Matt Huber eens. De vakbonden hebben veel meer mobilisatiemacht, inclusief de macht om te staken. En het stakingswapen is cruciaal, dat is waar we al onze politieke en arbeidsrechtelijke overwinningen op de heersende klasse aan te danken hebben. En dat is lastig voor de klimaatbeweging. Het ontbreekt ze momenteel aan de taal en de empathie die nodig zijn om de sociale en ecologische destructie door het ontketende kapitalisme te herleiden tot een en dezelfde oorzaak: hebzuchtige aandeelhouders. Hetzelfde geldt voor groene partijen. Die worden niet vertrouwd, worden gezien als elitair en neerbuigend.’
Het helpt dan niet, suggereer ik, als Extinction Rebellion zich wel lieert aan de antiracismebeweging en Kick Out Zwarte Piet, maar niet de hand reikt naar de vakbeweging. En als GroenLinks zich wel voorstaat op de eigen gesubsidieerde zonnepanelen en de eigen gesubsidieerde Tesla’s, maar niet ziet dat dit groene speeltjes zijn die voor de gewone man en vrouw onbereikbaar zijn, terwijl hij of zij er via de belasting wel aan bijdraagt.
‘Dat moet stoppen’, beaamt Hickel. ‘Het is in en in elitair, en in en in regressief: goed voor de rijken, slecht voor de armen. Dit is wat Matt Huber, terecht in mijn ogen, bourgeois klimaatactivisme noemt: groene hipsters waarmee je de klimaatstrijd die tevens klassenstrijd is niet gaat winnen. Maar vreemd genoeg schaart Huber daar ook mijzelf en andere degrowth-aanhangers onder. Terwijl dit haaks staat op alles waar degrowth voor staat. In mijn optiek moeten groene partijen zich heruitvinden als expliciet eco-socialistische partijen. Dat is de richting die de klimaatbeweging op moet.’
Zonder de vakbonden aan boord te krijgen zal de klimaatbeweging aan goede bedoelingen ten onder gaan, meent Hickel. ‘Maar de vakbonden moeten ook bewegen. Het monsterakkoord met de werkgevers, dat werknemers steeds precairdere en steeds slechter betaalde banen oplevert en werkgevers steeds meer aandeelhouderswaarde – zie de dalende arbeidsinkomensquote in vrijwel alle rijke landen – is een kat in de zak gebleken. Steeds verder inschikken om het het kapitaal naar de zin te maken, is een enkeltje neoliberale hel.’
Is hij hoopvol? vraag ik. ‘Ik hou me vast aan de wijsheid van een oude Rus: er zijn decennia waarin er niets gebeurt en dan ineens is er een week waarin decennia gebeuren. Als ik om mij heen kijk, zie ik dat die nieuwe week weleens aanstonds zou kunnen zijn.’